Grondstromenbeleid DCMR

Goeree-Overflakkee Lansingerland Maassluis Nissewaard Rotterdam Schiedam Vlaardingen DCMR
  • GO
  • LA
  • MV
  • NI
  • RO
  • SCH
Vooraf regelen
Welkom op de gezamenlijke website van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
Op deze website worden de mogelijkheden voor het toepassen van zand, grond en baggerspecie inzichtelijk gemaakt.

De gemeente Rotterdam heeft haar bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer geactualiseerd. De weergave van het Rotterdamse grondstromenbeleid en het interactieve deel van de website is hier nog niet op aangepast. Er moet tijdelijk gebruik gemaakt worden van de ontgravings- en toepassingskaarten uit de nota bodembeheer 2023, te raadplegen in het tabblad met de te downloaden bestanden

Voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet vanwege het Arbeidsomstandighedenbesluit de veiligheidsklasse worden bepaald waaronder de werkzaamheden moeten plaatsvinden. De indicatieve veiligheidsklassenkaart voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .
Informatie over de indicatieve veiligheidsklassenkaart is hieronder te vinden onder de knop 'Informatie en voorwaarden gebruik veiligheidsklassenkaart'.

Informatie over of op een locatie grond of baggerspecie is toegepast (BBK-meldingen kaart) in de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen is te raadplegen bij de kaartenbak op deze website bij het tabblad .

Als u zand, grond of baggerspecie tijdelijk gaat opslaan of wilt hergebruiken/toepassen, denk dan altijd aan het volgende:

  • Doe altijd naar verdenkingen op bodemverontreinigingen.
  • Ga na of de toepassing/hergebruik van de grond nuttig is. Neem bij twijfel contact op met de .
  • Als u twijfelt of onderzoek naar de kwaliteit van het zand, grond of baggerspecie uitgevoerd moet worden, of dat gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart, neem dan contact op met de met de .
  • Laat een kwaliteitsonderzoek altijd uitvoeren door een erkend onderzoeksbureau.
  • Het toepassen van grond moet voldoen aan het gemeentelijke grondstromenbeleid. De kwaliteit van de toe te passen grond en de ontvangende bodem op de toepassingslocatie moet bekend zijn. Dit moet worden aangetoond met een binnen het Besluit bodemkwaliteit erkend bewijsmiddel.
  • Kijk of er nog speciale regels vanuit andere gelden. Bijvoorbeeld moet er voorafgaand aan de tijdelijke opslag, ontgraving of toepassing een omgevingsvergunning worden aangevraagd, of is er sprake van een zogenaamd beschermingsgebied (archeologie, natuur, aardkundige waarden).
  • Meldt uiterlijk 5 werkdagen voor de start van de werkzaamheden het tijdelijk opslaan van gronden baggerspecie en het toepassen van de zand, grond of baggerspecie bij het Meldpunt bodemkwaliteit.

Neem altijd contact op met de waarin de toepassingslocaties is gelegen bij de volgende situaties:

  • De transporteur kan geen transportgeleidebiljet overleggen.
  • Er is geen bewijsmiddel aanwezig van de kwaliteit van het materiaal dat tijdelijk wordt opgeslagen of wordt toegepast of er is geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet aanwezig.
  • Als bij uitvoering van grondverzet blijkt dat de grond mogelijk verontreinigd is met bijvoorbeeld minerale olie of als er asbestverdachte of andere bodemvreemde bijmengingen in de grond worden aangetroffen.
  • U bent van plan grond toe te passen met repeterende vrachten, in omvangrijke toepassingen (bijvoorbeeld het dempen van sloten, ophogen van landerijen of het vullen van voormalige kelders).



Op deze website is momenteel de tab actief, daaronder staan andere tabs:


geeft inzicht in de mogelijkheden van grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart (zonder voorafgaand kwaliteitsonderzoek maar met uitgevoerd ) en toepassen van grond op basis van uitgevoerde partijkeuringen. Daarnaast wordt informatie over het grondstromenbeleid gegeven en wordt ingegaan op het gemeentelijk/regionaal grondstromenbeleid van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.

GO
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee.

LA
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Lansingerland.

MV
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen.

NI
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Nissewaard.

RO
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijke grondstromenbeleid van de gemeente Rotterdam.

SCH
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Schiedam.


geeft alle kaartlagen (incl. legenda) weer die de gemeenten op deze website willen laten zien, en relevant zijn voor arbeidsomstandigheden bij graafwerkzaamheden en/of het grondverzet binnen de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De kaarten waar voor de naam van de kaart een 'oogje' staat vermeld, zijn zichtbaar op dat moment.
Door op het '+'je te klikken wordt de legenda van een kaart zichtbaar.
Door op het '-'tje te klikken wordt de legenda van een kaart niet meer zichtbaar.
Door rechts naast het '+'tje te klikken verschijnt het 'oogje', wordt de betreffende kaart zichtbaar in het scherm ernaast en wordt de legenda van de kaart zichtbaar.


hierop staan verschillende relevante weblinks.


hier staat relevante te downloaden informatie en formulieren van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen:
  • De bodemkwaliteitskaarten en bijbehorende nota's bodembeheer van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
  • De GIS-bestanden (shapefiles) van de kaartbijlagen.
  • Overzichten met statistische parameters van de bodemkwaliteitszones.
  • Vragenformulieren historische informatie voor het grondverzet.


hierin staat de disclaimer. Ook zijn de verantwoordelijkheden beschreven die van toepassing zijn voor de initiatiefnemer bij het toepassen van grond en is ingegaan op de aansprakelijkheid bij het gebruik van de veiligheidsklassenkaarten, de kaart met de meldingen van grondtoepassingen en de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart bij het ontgraven en toepassen van grond.

  • In het kaartbeeld ziet u standaard de basiskaart van Nederland, de ligging van de gemeenten, de ontgravingskaart bovenlaag (0-1 m-mv) van de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen én de ligging van waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
  • U kunt andere kaartlagen aanzetten door op het '-' voor de betreffende kaartnaam te klikken. De legenda klapt dan uit en de kaart wordt zichtbaar. Ook is het mogelijk om in plaats van de basiskaart de luchtfoto als ondergrond te gebruiken.
  • Door het rondje op de blauwe lijn te verschuiven kunt u de kaart meer transparant maken of juist kiezen voor geen transparantie.
  • Sommige items uit de legenda zijn pas zichtbaar bij ver inzoomen op de kaart (bijvoorbeeld bij wegen).
  • In de kaart zelf staan een viertal icoontjes. Met en kunt u in- en uitzoomen op de kaart. Dit kunt u overigens ook doen door in de kaart met de muis te scrollen.
    Door op te klikken gaat u terug naar de basiskaart van deze website (ontgravingskaart bovenlaag en het oorspronkelijke zoomniveau).
  • Met gaat u alleen terug naar het oorspronkelijke zoomniveau. De kaartlaag die aan staat, blijft zichtbaar.
Informatie voor een bepaalde locatie inzichtelijk maken
Dit doet u door op de kaart te zoeken en de betreffende locatie aan te klikken of door middel van het zoeken op adres of postcode in de kaart.
De popup die verschijnt geeft relevante informatie over het geselecteerde perceel.

Voor vragen over het grondstromenbeleid en het hergebruik van grond in de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen kunt u contact opnemen met de .
Voor meer informatie over deze site kunt u contact opnemen met

In een aantal gevallen wordt op deze website doorgelinkt naar een pdf-bestand. Als u deze niet kunt lezen, dan kunt u via deze link een gratis adobe reader downloaden.



Directe link MELDEN grondverzet
Informatie
De CROW publicatie 400 is aangegeven dat een bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden om indicatief de veiligheidsklasse (Arbo) voor de graafwerkzaamheden vast te stellen. Voorwaarde is dat de graaflocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. De Veiligheidsklassenkaart is gebaseerd op de 90-percentielwaarden van de bodemkwaliteitszones.

Disclaimer voor het gebruik van de veiligheidsklassenkaart:
  • De veiligheidsklassenkaart is met grote zorgvuldigheid gemaakt
  • Deze kaart mag alleen worden gebruikt als uit een historisch onderzoek is gebleken dat de graaflocatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart (zie par 6.1 van de nota bodembeheer) (zie par 6.1 van de nota bodembeheer)
  • De kaart doet een uitspraak over de veiligheidsklasse die op basis van de 90-percentielwaarde van de bodemkwaliteitszones verwacht wordt
  • De kaart biedt geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kwaliteit van een individuele partij grond kan afwijken
  • De eindverantwoordelijkheid voor het gebruik van deze kaart ligt bij de gebruiker van deze kaart.
  • Bij het aantreffen van asbesthoudende of -verdachte materialen of vreemde kleuren en geuren, moet het werk direct worden gestaakt en contact worden opgenomen met de DCMR. Waarschijnlijk is dan aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
  • Bij het aantreffen van bodemvreemde materialen (onbewerkt hout, steenachtige materialen) gelden de toegestane gebiedsspecifieke gewichtspercentages. Voor andere bodemvreemde materialen (bijvoorbeeld verduurzaamd hout, plastic, piepschuim, blik) geldt dat slechts sprake mag zijn van een sporadische bijmenging (zie de nota bodembeheer).
In aanvulling op het bovenstaande, moet ter plaatse van de graafwerkzaamheden óók aandacht worden besteed aan bodembeschermingsgebieden zoals archeologische, cultuurhistorische, of aardkundige waarden, Natura2000-gebieden of gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De ligging van deze gebieden is te raadplegen op de website van de Provincie Zuid-Holland.

Grondstromen beleid

Toepassen (gekeurde) grond

Uitgangspunten bij het toepassen van grond en baggerspecie zijn:
  • Er is sprake van een nuttig toepassing.
  • Het toepassen van grond moet voldoen aan het gemeentelijke grondstromenbeleid. De kwaliteit van de toe te passen grond en de ontvangende bodem op de toepassingslocatie moet bekend zijn. Dit moet worden aangetoond met een binnen het Besluit bodemkwaliteit erkend bewijsmiddel.
  • het toepassen van grond moet worden gemeld, tenzij sprake is van minder dan 50 kubieke meter schone grond, een particulier de grond toepast of dat een landbouwbedrijf grond toepast van binnen het eigen landbouwbedrijf en waarop vergelijkbare gewassen zijn geteeld.
Wilt u grond toepassen op basis van de bodemkwaliteitskaart (dus zonder partijkeuring maar met een waaruit onder andere blijkt dat de ontgravings- en toepassingslocatie niet verdacht zijn voor bodemverontreiniging):
  • Zoek op het adres of postcode in de kaart waar grond vrijkomt. De popup die verschijnt geeft informatie over het gebied waar de locatie toe behoort.
  • Vervolgens klikt u op de ('Klik hier')-link. U krijgt een nieuw popup-venster te zien.
  • U kiest één van de bodemlagen waar de grond wordt ontgraven.
  • Daarna wordt in een ander internettabblad de toepassingsmogelijkheden van de (te) ontgraven grond in kaart aangegeven.
LET OP: De getoonde kaart geeft alleen de toepassingsmogelijkheden voor grond weer van de geselecteerde bodemlaag en locatie waar grond ontgraven is of wordt.

Als u grond van buiten één van de zeven gemeenten wilt toepassen dan moet u contact opnemen met de . Bij het toepassen van grond in de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen gelden de gemeentelijk vastgestelde toepassingseisen. Voor het toepassen van grond in de gemeente Goeree-Overflakkee gelden de landelijke toepassingseisen. NB. PFAS-verbindingen moeten zijn onderzocht.
  • Voor het bepalen van de toepassingsmogelijkheden van de partijgekeurde grond binnen de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen moet eerst de bepaald worden.
  • Voor het bepalen van de toepassingsmogelijkheden van de partijgekeurde grond binnen de gemeente Goeree-Overflakkee kan uitgegaan worden van de resultaten van de partijkeuring.
  • Daarna gaat u naar de kaartlagen en selecteert u de 'Toepassingskaart' van de betreffende bodemlaag waar de grond wordt toegepast.
  • Zorg dat de andere kaartlagen uitstaan, zodat geen vlakken overlappen.
  • Op basis van de indicatieve ontgravingsklasse kunt u voor de gemeenten bepalen waar u de grond kunt toepassen.

De afgelopen jaren is vast komen te staan dat in heel Nederland via bedrijfsmatige activiteiten en atmosferische depositie -verbindingen in de grond en het grondwater terecht zijn gekomen.

Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Het tijdelijk handelinkskader is geactualiseerd naar een handelingskader. In het handelingskader zijn de landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals toepassingsnormen in verschillende toepassingssituaties.

De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. Als geen gemeentelijke achtergrondwaarde voor PFAS-verbindingen zijn vastgesteld, moet de toe te passen grond en baggerspecie op of in de landbodem moet voldoen aan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen: 1,9 μg/kg ds voor PFOA (perfluoroctaansulfonzuur; gebruikt in blusschuim) en 1,4 μg/kg ds voor de rest van de PFAS-verbindingen. In waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden gelden strengere eisen (0,1 μg/kg ds of de door de gemeente vastgestelde gebiedskwaliteit).

De gemeente Rotterdam heeft specifieke uitvoeringsregels geformuleerd waarmee wordt beoogd het grondverzet en de afzet van bagger soepeler te laten verlopen. De DCMR adviseert de gemeenten deze uitvoeringsregels bij grondverzet en afzet van bagger te hanteren.

De gemeente Lansingerland heeft de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.

De gemeenten Maassluis en Vlaardingen hebben de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld (zie de bijlagen 3A en 4B van de nota bodembeheer) en gedefinieerd. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.

De gemeente Nissewaard heeft in 2020 een tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie in de gemeente Nissewaard vastgesteld. De hierin gedefinieerde toepassingsnormen zijn vanwege de actualisate van het landelijke handelingskader achterhaald. In de gemeente Nissewaard gelden de volgende . De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.

De gemeente Schiedam heeft een bodemkwaliteitskaart voor PFAS-verbindingen opgesteld. De bodemkwaliteitskaart kan tezamen met het volledig ingevulde vragenformulier historische gegevens worden gebruikt als bewijsmiddel bij het toepassen van grond.

De gemeenten Goeree-Overflakkee en Rotterdam hebben (nog) geen bodemkwaliteitskaar voor PFAS-verbindingen, hier geldt het handelingskader.

Partijkeuringen en bodemonderzoeken moeten uitgevoerd worden door een erkende bodemintermediair. Voor partijkeuringen moet de bodemintermediair BRL SIKB 1000- of BRL SIKB 9335-erkend zijn, voor bodemonderzoeken BRL SIKB 2000-erkend.

De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 1001 stellen geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet ‘onbeperkt houdbaar’. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de DCMR (namens de gemeente) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
  • of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
  • of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
  • qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
  • in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.
Stelt de DCMR (namens de gemeente) vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van de DCMR, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de BRL 1000 – protocol 1001, de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist de DCMR of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.

De mogelijkheid bestaat dat op een locatie van ontgraving een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) of een specifiek onderzoek van de NEN 5740[1] is uitgevoerd. Als het onderzoek of de partijkeuring voldoet aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit bodemwkaliteit en representatief is voor de meest recente (terrein)situatie, dan moet dit onderzoek worden gebruikt als bewijsmiddel. Zo’n onderzoek geeft een beter beeld van de grondkwaliteit dan de bodemkwaliteitskaart. Het onderzoek is leidend boven de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart.

Als op de ontgravingslocatie al een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 is uitgevoerd maar geen specifieke onderzoeksstrategie (zie hierboven), bijvoorbeeld ter plaatse van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie, geldt het volgende:
Binnen een bodemkwaliteitszone is altijd sprake van een variatie in aangetroffen gehalten. Ook op locatieniveau is vaak sprake van variatie in gehalten. De gemeente vindt het niet redelijk dat voor deze locaties, na het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. De gemeente staat het daarom toe dat, als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én de gehalten van de stoffen voldoen aan de 80-percentielwaarde[2] van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4,kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.

Als één van de parameters in het bodemonderzoek van de mengmonsters of individueel geanalyseerde monsters hoger is dan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone, dan wordt de ontgraven grond als afwijkend gezien en moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen.

Als één of meerdere gehalten de interventiewaarde overschrijdt, moet contact worden opgenomen met de .

1 Alleen van de volgende onderzoeksstrategieën kan gebruik worden gemaakt: TOETS-S, TOETS-S-GR en KEU-I-HE.
2 80% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.

Uit een uitgevoerd onderzoek volgens de NEN 5740 of een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) kan blijken dat de kwaliteit van de ontvangende bodem waarin de locatie is gelegen slechter of juist beter is dan de bodemkwaliteitsklasse zoals die voor de bodemkwaliteitszone is vastgesteld. In die situatie geldt de toepassingseis zoals deze is weergegeven op de toepassingskaarten, ongeacht de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is voor bodembedreigende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving, in tegenstelling tot het Activiteitenbesluit, geen nulsituatie-onderzoek meer verplicht. Het nulsituatie-onderzoek bij de start van een activiteit is geen milieubeschermende maatregel, maar een grondslag voor een eindsituatie-onderzoek. Hiermee kan het bevoegd gezag toetsen of door de bodembedreigende activiteit verontreiniging heeft plaatsgevonden. Als de gemeente heeft voorgeschreven dat een nulsituatie-onderzoek verplicht is, dan moet dit worden uitgevoerd. Ook kan op vrijwillige basis een nulsituatie-onderzoek worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het (later uit te voeren) eindsituatie-onderzoek.

Het eindsituatie-onderzoek is verplicht. Het eindsituatie-onderzoek hangt samen met de beëindiging van de activiteit. Per activiteit wordt aangegeven of bij beëindiging een eindsituatie-onderzoek nodig is.

Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindonderzoek getoetst aan de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4, kolom 80P van de betreffende nota bodembeheer).

Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "Integrated Pollution Prevention and Control" (IPPC) van toepassing is, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies (art. 22) het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.

De bodemkwaliteitskaart(en) zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.

De grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter diepte die elders nuttig wordt toegepast, moet voorafgaand aan de toepassing worden gekeurd. Afhankelijk van de keuringsresultaten mag de grond worden toegepast.
Uitzondering op dit beleid vormen de graafwerkzaamheden bij tijdelijke uitname van grond bij ondergrondse infrastructuur en groenvoorzieningen: de zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.

De gemeente Goeree-Overflakkee maakt een extra uitzondering op dit beleid voor de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied'. Vrijkomende grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter onder de bodemkwaliteitszones 'B1/O1. Recente bebouwing en buitengebied' mag op dezelfde wijze beoordeeld mag worden als de bodemkwaliteitszone 'O1. Recente bebouwing en buitengebied' (1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte).

Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
  • De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.
  • De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.
  • De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.
De vrijkomende grond dieper dan 2 meter beneden het maaiveld en afkomstig uit de gemeenten Goeree-Overflakkee, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen moet vanwege opkwellend brak grondwater aanvullend op chloride worden onderzocht (voor meer informatie zie de button 'Toepassen chloride-houdende grond'.

Gezien de ligging van het bodembeheergebied aan de Noordzee, het Haringvliet, het Grevelingenmeer, de Maasmond en het opkwellend brak grondwater, is de vrijkomende grond rondom deze wateren (gemeenten Goeree-Overflakkee, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen) die wordt toegepast soms belast met zout, waaronder chloriden. De vrijkomende grond dieper dan 2 meter beneden het maaiveld en afkomstig uit gemeenten rondom deze wateren moet vanwege opkwellend brak grondwater aanvullend op chloride worden onderzocht.

Chloriden komen van nature voor in de bodem, verspreiden zich makkelijk in de bodem en zijn nauwelijks giftig voor mens en dier. Te veel chloride in de bodem heeft nadelige invloeden op planten en gewassen (onder meer verminderde groei en sterfte van (delen van) de plant of gewas). Om de bodem ter plaatse van (toekomstige) gewasteelt te beschermen voor een te hoog gehalte aan chloride stelt de gemeente een vast voor verschillende bodemgebruikstypen.

Hieronder staat informatie over het Besluit bodemkwaliteit dat van toepassing is voor tijdelijk opslag en toepassen van grond en het toepassen en verspreiden van baggerspecie.
Voor het toepassen en verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam is voor de gemeenten het Waterschap het bevoegde gezag. Hiervoor moet contact worden opgenomen met het Waterschap.
Voor de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen is dat het Hoogheemraadschap van Delfland.
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee en Nissewaard is dat het Waterschap Hollandse Delta.
Voor de gemeente Rotterdam zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland, het Waterschap Hollandse Delta of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Voor de gemeente Lansingerland zijn dat het Hoogheemraadschap van Delfland of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Verspreiden baggerspecie op aangrenzend perceel

In de Waterwet en de Keur van waterschappen is geregeld dat de aangrenzende percelen van watergangen een ontvangstplicht hebben. Voorafgaand aan het verspreiden van de baggerspecie over het moet de kwaliteit van de baggerspecie worden getoetst. Bij de normstelling van deze toets wordt rekening gehouden met de milieueffecten van meerdere stoffen tegelijk. De Maximale Waarden voor het verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen zijn opgenomen in tabel 1 uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

Voor alle gemeenten geldt dat de te verspreiden baggerspecie in het buitengebied moet voldoen aan 7,0 μg/kg ds voor PFOA en 3,0 μg/kg ds voor andere PFAS-verbindingen (zie handelingskader PFAS-houdende grond en baggerspecie).

De initiatiefnemer van de grootschalige toepassing neemt in de planfase contact op met de (voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Maassluis, Lansingerland, Nissewaard, Rotterdam en Vlaardingen kan hiervoor contact opgenomen worden met de ). Per situatie worden de uitgangspunten voor grootschalige toepassingen in overleg tussen de initiatiefnemer en de betreffende gemeente vastgelegd. De initiatiefnemer van de grootschalige toepassing moet aantonen dat de grond die wordt verwerkt in het lichaam van de grootschalige bodemtoepassing maximaal de kwaliteitsklasse 'Industrie' (conform de generieke toetsingsnormen van de Regeling bodemkwaliteit) heeft.

Ook moet worden voldaan aan de emissietoetswaarden zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ten slotte moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de in deze nota bodembeheer geldende toepassingseisen (gebiedsspecifiek).

Toepassen PFAS-houdende grond
De toepassingseisen voor PFAS-houdende grond die wordt verwerkt in de kern van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingswaarden voor de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’, of een betere kwaliteit:
  • PFOA: 7,0 μg/kg ds.
  • Alle andere PFAS-verbindingen: 3,0 μg/kg ds.
Oók moet worden aangetoond dat de PFAS-houdende grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd.
Voor de gemeenten Lansingerland, Maassluis en Vlaardingen gelden de toepassingeisen van de .
Voor de gemeente Nissewaard gelden de toepassingseisen van het .
Voor de gemeente Schiedam gelden de toepassingseisen van de .
Voor de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland en Rotterdam gelden de volgende toepassingseisen:
  • PFOA: 1,9 μg/kg ds.
  • Alle andere PFAS-verbindingen: 1,4 μg/kg ds.

'De CROW publicatie 400 ‘Werken in en met verontreinigde bodem', doet een handreiking aan opdrachtgevers en grondroerders voor de invulling van zowel arbo- als milieuaspecten. Partijen zijn altijd verplicht om aan te sluiten bij de actuele wet- en regelgeving op het gebied van arbo en milieu. De rode draad in de CROW publicatie 400 is het risico gestuurd werken. Welke maatregelen er nodig zijn om te werken in en met (licht) verontreinigde grond, is afhankelijk van de kans op, de mate van en het effect (het schadelijke vermogen) van blootstelling aan de grond. Het risico bepaalt welke maatregelen getroffen moeten worden; bijvoorbeeld welke persoonlijke beschermingsmiddelen er tijdens de werkzaamheden gebruikt moeten worden. Als geen risico's worden vastgesteld, geldt altijd de basishygiëne. De milieukundige van de grondroerder moet hier verder invulling aan geven.

Voorafgaand aan de uitvoering moet een Veiligheidskundige de definitieve veiligheidsklasse vaststellen.

In artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd dat het toepassen van grond en baggerspecie 'functioneel' en 'nuttig' is. Grond of baggerspecie mogen alleen worden benut voor maatschappelijk noodzakelijke toepassingen waarbij de toe te passen hoeveelheden begrensd zijn tot hoeveelheden die daadwerkelijk nodig zijn voor deze toepassingen. Partijen grond en baggerspecie mogen binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit alleen worden toegepast als sprake is van zo'n voorziene toepassing, waaraan een ruimtelijk besluit ten grondslag ligt. Is dit niet het geval, dan wordt de toepassing gezien als het zich ontdoen van afvalstoffen en gelden op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen strengere regels. In artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit zijn de nuttige toepassingen opgesomd die we nodig achten om het land in te richten. Bijvoorbeeld een geluidswal mag onder regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit pas worden aangelegd, als vergunningen en toestemmingen zijn verkregen en op basis van akoestisch onderzoek ook een geluidswal moet wordt gerealiseerd om de achterliggende woonwijk te beschermen. In de geluidswal mag vervolgens niet meer materiaal worden toegepast dan nodig is voor de toepassing. Een geluidswal mag dus niet hoger worden gerealiseerd dan nodig is om het geluid te weren.

Bij het toepassen van grond speelt naast de chemische kwaliteit van de grond ook de verspreiding van zogenaamde invasieve exoten (flora) een steeds belangrijkere rol (bijvoorbeeld de Aziatische duizendknoop, de reuzenberenklauw, de akker(melk)distel, het Jacobskruiskruid, het Groot hoefblaf of de knolcyperus).
Voorafgaand aan en bij graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond moet aandacht besteed worden aan het (eventueel) voor komen van invasieve exoten (flora). Dit kan bijvoorbeeld door tijdens de terreininspectie voorafgaand aan het grondverzet hier aandacht aan te besteden. Er is een landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen opgesteld waar is ingegaan op het herkennen van de duizendknoop, het voorkomen van verspreiding en het omgaan met de duizendknoop in diverse situaties. Ook bestaat er voor (graaf)werkzaamheden een beslisboom.

Als een invasieve exoot (flora) aanwezig is ter plaatse van graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond, moet dit worden gemeld bij de provincie (Contact Centrum, 070-4416622 of zuidholland@pzh.nl. Vermeld de straat en huisnummer of het dichtstbijzijnde hectometerpaaltje). Er kunnen mogelijk aanvullende maatregelen moeten worden genomen.

Als een invasieve exoot (flora) in de toe te passen grond aanwezig is, of mogelijk aanwezig kan zijn, is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen. De grond moet op een gepaste wijze, waardoor geen verwaaiing van de grond kan plaatsvinden, worden getransporteerd naar een erkende verwerker van invasieve exoten. Een lijst van dit soort verwerkers is opgenomen op de website van Branche Vereniging Organische Reststoffen.

Bij grondverzet kan ook nog andere wetgeving van toepassing zijn.
Vanuit overig wet- en regelgeving kunnen bij grondverzet (-tijdelijk- opslag of het ontgraven en toepassen van grond) aanvullende voorwaarden worden gesteld. Hierbij moet worden gedacht aan:
  • Wet ruimtelijke ordening (Wro), wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. Een omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van een werk (vroeger: aanlegvergunning) in het kader van het bestemmingsplan.
  • Ontgrondingenwet, wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. De ontgrondingenwet en -verordening reguleren de winning van oppervlaktedelfstoffen als zand, klei en grind voor de bouwproductie.
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), wordt op termijn vervangen door de Omgevingswet. Vergunning (activiteit milieu) voor bijvoorbeeld de opslag van grond.
  • Waterwet. In de Waterwet wordt het beheer van oppervlaktewater en het grondwater geregeld. De saneringsregeling voor waterbodems is ook in deze wetgeving opgenomen. De Waterwet verbetert de samenhang tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeleid. Bij het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater of het hergebruik van baggerspecie op de landbodem moet rekening worden gehouden met de Waterwet.
  • Woningwet, wordt op termijn grotendeels vervangen door de Omgevingswet. In deze wet wordt het bouwen op verontreinigde bodem (grond en grondwater) getoetst of geregeld.
  • Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Bij het toepassen van compost of zwarte grond zijn (aanvullende) kwaliteitseisen gesteld.
  • Monumentenwet, wordt op termijn grotendeels vervangen door de Omgevingswet. In deze wet is het verdrag van Malta opgenomen. Bij grondverzet moet rekening worden gehouden met archeologische waarden. Op kaart moet de gemeente een overzicht geven van bekende archeologische vindplaatsen. Bij grondverzet moeten andere bronnen zoals bijvoorbeeld de stadsarcheoloog te worden geraadpleegd.
  • Wet natuurbescherming, enkele bepalingen gaan op termijn over naar de Omgevingswet. Deze wet vereist dat in planvorming rekening wordt gehouden met de aanwezige flora en fauna. Voor een groot aantal expliciet beschermde soorten is bepaald welke handelingen niet zijn toegestaan. Daarnaast is in de wet een algemene zorgplicht opgenomen, die aangeeft dat de negatieve gevolgen van ieders handelen op de aanwezige (beschermde) flora en fauna voorkomen of zo veel mogelijk beperkt moet worden.
  • Wet Informatie uitwisseling ondergrondse netten en netwerken (WIBON). Doel van de WIBON is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (zoals bijvoorbeeld: water-, elektriciteit-, gas- en telecomleidingen) te voorkomen. Bij machinale graafwerkzaamheden is een KLIC-melding verplicht.
  • Arbeidsomstandighedenbesluit. De regels voor het werken in verontreinigde grond liggen vast in de Arbowetgeving. Met name in het Arbobesluit zijn regels opgenomen die werken met gevaarlijke stoffen veilig moeten houden. In het Arbobesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 wordt aangegeven welke verantwoordelijkheden opdrachtgevers, ontwerpende partijen en werkgevers hebben ten aanzien van veilig en gezond werken.

Bij het transport van grond over de weg moet een transportgeleidebiljet aanwezig zijn. Bij het transport van grond naar een nuttige toepassing moet een kwaliteitsverklaring beschikbaar zijn. Alternatief is dat op het transportgeleidebiljet het meldnummer is vermeld dat is afgegeven door het landelijke meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij transport van grond naar een erkend verwerker (bijvoorbeeld een reiniger, stortplaats of depot voor het opslaan van verontreinigde grond) moet een afvalstroomnummer op het transportgeleidebiljet worden vermeld. Deze wordt afgegeven door een erkend verwerker (stortplaats of grondverwerker).


Grond die afkomstig is van buiten de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen moet altijd zijn gekeurd. Deze toe te passen moet voldoen aan de toepassingseisen conform het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Uitzondering hierop is het toepassen van grond ter plaatse van moes- en volkstuinen (>200m²), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen. Grond die daar wordt toegepast moet altijd voldoen aan de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' (gemeente Goeree-Overflakkee) of de kwaliteitsklasse 'Natuur' (Lansingerland, Maassluis, Schiedam en Vlaardingen).

Als onderzoeksresultaten van grond niet zijn getoetst voor het hergebruik van grond, dan kunt u deze zelf indicatief bepalen:
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeenten Maassluis, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen hanteren.
of
voor de toetsingsmodule met indicatieve toetsing aan de normen die de gemeente Goeree-Overflakkee hanteert.

Momenteel de tab actief. In de zes tabs hier direct onder wordt het gemeentelijk/regionaal bodembeleid toegelicht.

GO
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee.

LA
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeente Lansingerland.

MV
hierin wordt ingegaan op het grondstromenbeleid van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen.

NI
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Nissewaard.

RO
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijke grondstromenbeleid van de gemeente Rotterdam.

SCH
hierin wordt ingegaan op het gemeentelijk grondstromenbeleid van de gemeente Schiedam.

Gemeente Goeree-Overflakkee
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Goeree-Overflakkee

Voor de gemeente Goeree-Overflakkee is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.

De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte chemische bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.

De bodemkwaliteitskaart is nog niet voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 van de nota bodembeheer).
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.

De vastgestelde LMW in de gemeente Goeree-Overflakkee zijn:
  • LMW ter plaatse van relatief schone percelen met de (toekomstige) bodemfunctie 'Wonen' of 'Industrie' in de bodemkwaliteitszones 'B1. Recente bebouwing en buitengebied' en 'B5. Inpoldering 1850-1940' (bodemlaag 0-0,5 m-mv; zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
  • LMW ter plaatse van de bodemkwaliteitszone 'B6/O6. Inpoldering na 1953' (uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart; bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur'.
  • LMW ter plaatse van de bodemkwaliteitszones 'B4/O4. Bedrijfsterrein Havens van Stellendam' (bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
  • LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (> 200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.3.5 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locatie zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
  • LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde bermen van rijks- en provinciale wegen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (bodemlaag 0-2 m-mv; zie par. 4.3.6 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.


Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
  • Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
  • Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Burgers of bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.

Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het volgende:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld.

is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek.

Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering).

Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).

Binnen het grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
  • De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
    • Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
    • Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
    • Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
  • Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
  • Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.

Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.

Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.

Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).

De samenstelling van de grond ter plaatse van de Kop van Goeree is anders dan het overige deel van het eiland. De Kop van Goeree bestaat uit zandgrond terwijl het overige deel van de gemeente uit zandige of siltige kleigrond bestaat. Ter plaatse van de Kop van Goeree mag alleen maar zandgrond uit de Kop van Goeree worden toegepast.

In het duingebied mag alleen duinzand uit de Kop van Goeree worden toegepast. Civiele en infrastructurele werken zijn hiervan uitgezonderd. Reden hiervoor is het behoud van de aanwezige natuurwaarden.
Verder vormt een gedeelte van de duinenrij de primaire waterkering waardoor bij het ontgraven en toepassen van grond in dit gedeelte van de duinenrij een Watervergunning van het Waterschap Hollandse Delta vereist is.

Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring. Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
  1. afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
  2. afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
  3. niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).

Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
  • de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
  • de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
  • de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.

Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).

Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.

Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .

De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld bij het centrale meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen. Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.

Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een , hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte) niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.

Voorwaarden om gebruik te maken van de uitzondering zijn:
  • De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.
  • De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.
  • De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.
Als grond na ontgraving niet meer kan worden teruggeplaatst en niet gescheiden is ontgraven, kan deze elders nuttig worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel van de chemische kwaliteit. Omdat de grond niet gescheiden is ontgraven, geldt de 'minste' kwaliteit van beide bodemlagen.

Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.

Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied, is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen. In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR. Het grondstromenplan moet worden gemeld bij het centrale meldpunt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de worden gemeld.

Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond, dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden. Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.

Gemeente Lansingerland
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Lansingerland

Voor de gemeente Lansingerland is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.

De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.

Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.4 van van de nota bodembeheer).
LET OP!: De LMW gelden niet voor de grond van buiten de gemeente.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.

De vastgestelde LMW in de gemeente Lansingerland zijn:
  • LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (> 200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.4.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locaties zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
  • LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde (spoor)bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
  • LMW (toekomstige) bedrijvenparken 'Oudeland', 'Oudeland-West' en 'Prisma' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
  • LMW (toekomstige) woonwijken van Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, en Bleiswijk bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.5 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.


Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
  • Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
  • Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Burgers of bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.

Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het volgende:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld.

is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek.

Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering).

Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).

Binnen het grondgebied van de gemeente Lansingerland is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
  • De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
    • Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
    • Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
    • Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
  • Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
  • Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.

Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.

Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.

Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).

Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring. Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
  1. afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
  2. afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
  3. niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).

Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
  • de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
  • de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
  • de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.

Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).

Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.

Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .

De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld bij het centrale meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen. Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.



Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een , hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte) niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.

Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.

Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied, is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen. In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR. Het grondstromenplan moet worden gemeld bij het centrale meldpunt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de worden gemeld.

Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond, dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden. Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.

Gemeenten Maassluis en Vlaardingen
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen

Voor de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer vastgesteld.

De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeenten de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeenten.

Om de mogelijkheden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.4 van de nota bodembeheer). De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
De LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.

De vastgestelde LMW in de gemeenten Maassluis en Vlaardingen zijn:
  • LMW toepassen grond op moes-/volkstuin(complex)en (>200 m2), schooltuinen en onverharde kinderspeelplaatsen (zie par. 4.4.2 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur' en moet worden aangetoond met een partijkeuring. Deze locatie zijn niet op kaart aangegeven. Hier wordt op perceelniveau invulling aan gegeven.
  • LMW bodemkwaliteitszone '2e Ring' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.3 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
  • LMW bodemkwaliteitszone 'Vergulde Hand West' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.4 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
  • LMW bodemkwaliteitszone 'Broekpolder' bodemlaag 0-2 m-mv (gemeente Vlaardingen; zie par. 4.4.5 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie', 'Wonen' of 'Natuur' (zie de toepassingseisen in de kaartbijlage 4). De gemeente stelt hierbij de volgende voorwaarden:
    • Er moet gemotiveerd worden welke kwaliteitsklasse grond wordt toegepast als deze niet voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
    • De werkzaamheden worden vastgelegd in een saneringsplan of in een plan van aanpak binnen een raamsaneringsplan.
    • Aangetoond moet worden dat voor het saneringsplan een beschikking is genomen in het kader van de wet bodembescherming.
    • In het saneringsplan moet zijn opgenomen dat een grondstromenplan wordt opgesteld voor de meldingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (zie par. 7.6 en par. 4.4.5 van de nota bodembeheer)
  • LMW toepassen grond ter plaatse van aangewezen onverharde (spoor)bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' bodemlaag 0-2 m-mv (zie par. 4.4.6 van de nota bodembeheer) is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.


Voor grond geldt als generieke toepassingseis dat deze maximaal 100 mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen- asbest mag bevatten en de concentratie aan respirabele vezels mag niet groter zijn dan 10 mg/kg ds (gewogen). Dit betreft een gewogen gehalte, zijnde het gehalte serpentijnasbest plus tienmaal het gehalte amfiboolasbest. Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen:
  • Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfuncties 'Natuur', 'Landbouw' en 'Wonen' maar ook onverharde kinderspeelplaatsen, moes-/volkstuincomplexen en schooltuinen.
  • Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen) asbest mag worden toegepast in gebieden met de bodemfunctie 'Industrie'.
Burgers of bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.

Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het volgende:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld.

is nader ingegaan op puin, asbestverdachtheid en asbestonderzoek.

Als de maximale waarde voor asbest wordt overschreden (100 mg/kg ds gewogen), is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming: totdat de Omgevingswet inwerking treedt is dat de provincie Zuid-Holland. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente voor haar eigen grondgebied bevoegd gezag voor sanerende maatregelen. Uitzondering hierop vormen de (beschikte) spoedlocaties, de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Als de zorgplicht van toepassing is (asbestverontreiniging ontstaan vanaf 1993) moet direct gesaneerd worden. De zorgplicht wordt in de Omgevingswet overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Is de zorgplicht niet van toepassing, dan moet met een risicobeoordeling worden vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's (zie bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering).

Als in grond die is verontreinigd met asbest (≤100 mg/kg ds -gewogen- én ≤10 mg/kg ds -gewogen- aan respirabele vezels) en méér dan de gemeentelijke percentages bodemvreemd materiaal is vastgesteld (zie hiervoor de aparte informatiebutton hieronder, én het asbest is alleen gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal, dan mag het met asbest verontreinigde bodemvreemde materiaal op een daartoe passende wijze uit de grond gezeefd worden. Dit tussentijdse (civiel-technische) zeven wordt niet als een bewerking gezien (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).

Binnen de grondgebieden van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
  • De bijmenging bevat niet meer dan 20 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en organische materialen/meststoffen en bij zorgvuldig ontgraven niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals bijvoorbeeld stukken rioolbuis, trottoirbanden of stoeptegels):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, schelpen, natuur- of breuksteen.
    • Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, onbewerkt hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 gewichtsprocent aan steenachtige materialen en niet-organische materialen/meststoffen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal):
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals koolassen, sintels of slakken.
    • Andere bodemvreemde materialen zoals huishoudelijk/industrieel afval, ijzer, asfalt, verf, potscherven, keramische tegels.
    • Kunstmatige meststoffen en restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
  • De bijmenging bevat niet meer dan 2 volumeprocent aan lichte bijmengingen, dat doorgaans geen onderdeel uitmaakt van de bodem en voorafgaand aan het ontgraven of bewerken of toepassing van de grond of baggerspecie eenvoudig kan worden verwijderd (onnodig bodemvreemd materiaal zoals plastic, piepschuim, blik e.d.) zodat sprake is van een sporadische bijmenging.
  • Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet-asbestverdacht.
  • Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat deze voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (aanleveren historische gegevens). De initiatiefnemer laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.

Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.

Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt en meldt hij dit direct aan de . Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.

Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder (de ).

Het toepassen van grond van een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring. Een partijkeuring op de grond van een tijdelijke opslag is niet noodzakelijk, de bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond gebruikt worden, als wordt aangetoond dat de grond:
  1. afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de vragenlijst met historische gegevens); én
  2. afkomstig is uit een zone van het beheergebied van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen; én
  3. niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).

Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.
Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.
Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
  • de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
  • de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, én
  • de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.

Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500 moet ook rekening gehouden worden met wat er in de BRL met bijbehorende protocollen staat over het opsplitsen van een partij.
Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.
De nota bodembheer ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd).

Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.
Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de zone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig uit het beheergebied van de gemeente Maassluis en Vlaardingen, gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de . De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering, moet ook worden gemeld bij het centrale meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen. Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen.
In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit, behalve partijen schone grond en schone baggerspecie kleiner dan 50m³. Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeenten verruimen de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en een ministeriële erkenning heeft voor de BRL SIKB 9335.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de eigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt in het openbaar gebied.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd een uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.



Bij ondergrondse infrastructuur en bij groenvoorzieningen op onverdachte locaties, blijkend uit een , hoeven de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte) niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
De zintuiglijk niet verontreinigde bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze worden beoordeeld als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte.

Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.

Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied, is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen. In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de DCMR. Het grondstromenplan moet worden gemeld bij het centrale meldpunt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct aan de worden gemeld.

Als grond wordt getransporteerd met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond, dan moet op het transportgeleidebiljet het meldingsnummer van het landelijke meldpunt bodemkwaliteit vermeld worden. Als geen meldingsnummer op het transportgeleidebiljet is geregistreerd moet een kwaliteitsverklaring aanwezig zijn die in het Besluit bodemkwaliteit is erkend.

Gemeente Nissewaard
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Nissewaard

Voor de gemeente Nissewaard is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft in haar tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie haar bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid geactualiseerd voor PFAS-verbindingen. Het in het gemeentelijke tijdelijk handelingskader geformuleerde beleid voor hergebruik van PFAS-houdende grond is aanvullend beleid op de al eerder vastgestelde nota bodembeheer. De in het gemeentelijke tijdelijke handelingskader geactualiseerde bodemkwaliteitskaarten (overzichten statistische parameters, ontgravings- en toepassingskaarten) vervangen de overzichten van de statistische parameters en de kaarten van de eerder vastgestelde nota bodembeheer.
NB. In tegenstelling tot de in deze documenten gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd.

De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota’s bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.

Om de mogelijkheiden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 van de nota bodembeheer). De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.

Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Nissewaard beschreven:
Het vaststellen van strengere eisen bij het toepassen van grond op onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en (zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
De LMW voor bestaande onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De nieuw aan te leggen onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en moeten zijn voorzien van een minimaal 0,5 meter dikke deklaag waarvan de kwaliteit voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De kwaliteit moet zijn aangetoond met een partijkeuring en moet worden aangevuld met een onderzoek op asbest (historische gegevens, zintuiglijk en analytisch).
Ook gelden eisen ten aanzien van bijmenging van bodemvreemd materiaal en asbest.

Het vaststellen van ruimere eisen bij het toepassen van grond ter plaatse van onverharde bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (par. 4.3.3 van de nota bodembeheer).
De Lokale Maximale Waarde voor de onverharde bermen van provinciale wegen en de door de gemeente aangewezen wegen met de bodemfunctieklasse 'Industrie', is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Industrie'.
Het stellen van eisen aan het toepassen van grond vanuit onverharde bermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' (par. 4.3.3 van de nota bodembeheer).
Voorafgaand aan de toepassing van grond vanuit onverharde wegbermen met de bodemfunctieklasse 'Industrie' in onverharde wegbermen met de functieklasse 'Industrie', moet een indicatief onderzoek worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de toe te passen bermgrond (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer). Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de grond worden toegepast.

Het vaststellen van ruimere eisen bij hergebruik van onderhoudsbaggerspecie vanuit bebouwde kommen op percelen in het buitengebied met een landbouwbestemming (par. 4.3.5 van de nota bodembeheer).
Onderhoudsbaggerspecie uit de bebouwde kommen in de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne die aan de vastgestelde LMW (zie tabel) voldoet, mag op landbouwpercelen worden toegepast. De kwaliteit van de onderhoudsbaggerspecie moet zijn onderzocht door een partijkeuring (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer) of een waterbodemonderzoek volgens een passende onderzoeksstrategie van de NEN 5720. De eerder opgestelde waterbodemkwaliteitskaart van het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta is verlopen en is als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie niet meer geldig. Naar verwachting stelt het Waterschap Hollandse Delta eind 2019 een nieuwe waterbodemkwaliteitskaart bestuurlijk vast. De nog vast te stellen waterbodemkwaliteitskaart wordt door de gemeente geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van baggerspecie. Voorwaarde bij het gebruik van de nieuwe waterbodemkwaliteitskaart is dat altijd historisch onderzoek moet zijn uitgevoerd.



Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (par 4.4 van de nota bodembeheer).
Het Besluit stelt dat een partij grond maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten. Binnen het grondgebied van de gemeente is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
  • De bijmenging aleen bestaat uit:
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, koolassen of slakken, natuur- of breuksteen.
    • Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, met uitzondering van restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
  • In woongebied niet meer dan 2 gewichtsprocent.
  • In industriegebied niet meer 5 gewichtsprocent.
  • Bijmengingen met plastic, afval etc. moet voorafgaand aan de toepassing worden verwijderd zodat slechts sprake is van een sporadische bijmenging (zie tabel).
  • Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet asbestverdacht.
  • Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.


De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par 6.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.

Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentages bodemvreemd materiaal. Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de DCMR (namens de gemeente) of sprake is van te grote bijmenging. Als er geen sprake is van sterk verontreinigde grond, is het toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.

Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit direct aan de DCMR. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend onderzoek naar asbest. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen

Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de DCMR.

Voor toepassingen van grond die in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd, is het onder de volgende voorwaarden toegestaan licht met asbest verontreinigde grond toe te passen (gebaseerd op beleid dat in de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen in uitvoering is):
  • Tot en met 10 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Natuur'.
  • Tot en met 20 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Landbouw'.
  • Tot en met 50 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Wonen'.
  • Tot en met 100 mg/kg ds (gewogen asbest) mag worden toegepast met de bodemfunctie 'Industrie'.

Burgers en bedrijven worden geadviseerd het beleid van de gemeente te volgen.

Als burgers/bedrijven dit niet willen geldt het onderstaande:
Als asbest(golf)plaat en/of ander asbestverdacht materiaal (zoals bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin) wordt aangetroffen in de toe te passen grond, moet altijd een asbestonderzoek conform de laatste versie van de NEN 5707 of NEN 5897 plaatsvinden (de nieuwste stand der techniek) waarmee het gehalte van asbest wordt vastgesteld. De NEN 5707 moet worden gebruikt bij een bijmenging met bodemvreemd materiaal tot en met 50 gewichtsprocent. Als meer dan 50 gewichtsprocent aan bijmenging met bodemvreemd materiaal is vastgesteld, moet de NEN 5897 worden gebruikt. In overleg met de DCMR kan ook direct een partijkeuring worden uitgevoerd (inclusief, dan wel specifiek op asbest). Een onderzoek conform de NEN 5707 of de NEN 5897 is volgens de Regeling (zie paragraaf 4.3) namelijk geen erkend bewijsmiddel.

Het komt vaak voor dat er bij bijvoorbeeld loonwerkers of de gemeentelijke afdeling voor groenonderhoud kleine partijen grond vrijkomen. Bijvoorbeeld bij (groen-) onderhoudswerkzaamheden of het plaatsen van bomen. In principe moeten alle toepassingen van kleine partijen grond worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit, behalve partijen schone grond en schone gerijpte baggerspecie met een maximale omvang van 50 m³). Ook particulieren zijn vrijgesteld van de meldplicht. Het is echter niet redelijk om voor alle kleine partijen niet-schone grond een onderzoek (bijvoorbeeld een partijkeuring) te verlangen en bij toepassing deze te melden.
De gemeente verruimt de vrijstelling voor onderzoek en meldplicht voor een kleine partij grond. De vrijstelling is afhankelijk van de herkomst, de hoeveelheid en het bodemgebruik op de plaats van toepassing. In de tabel die te zien is met de onderstaande button, zijn de mogelijkheden voor kleine partijen weergegeven.
Het heeft echter de voorkeur, dat de kleine partijen vrijkomende grond worden verzameld tot maximaal 25 m³ (zie artikel 4.3.2 van de Regeling, bijvoorbeeld in een hiervoor bestemde container. De samengevoegde partijtjes grond moeten vervolgens worden aangeboden aan een erkend bodemintermediair die is gecertificeerd en erkend voor de BRL 9335 – protocol 9335-1.
Net als met elke andere toepassing van grond moet altijd toestemming verkregen worden van de perceeleigenaar van de ontvangende locatie. Hiermee wordt voorkomen dat er ongecontroleerde stort plaatsvindt.
Ook voor kleine partijen grond geldt dat altijd uitgevoerd moet worden om aan te tonen dat de grond afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie.



Bij graafwerkzaamheden voor ondergrondse infrastructuur of voor groenvoorzieningen op , hoeft de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot 1 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag dieper dan 1 meter) niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst.
Voor de uitvoering van kleinschalig grondverzet (maximaal 20 m³) ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging, sluit de gemeente aan bij de hiervoor door de DCMR opgestelde Richtlijn Kleinschalig grondverzet in sterk verontreinigde grond.

Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.

Het toepassen van grond uit een tijdelijke opslag moet in de meeste situaties voorafgegaan worden door een partijkeuring (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer. Afhankelijk van de resultaten van de partijkeuring (en mogelijk aanvullende bepalingen voor bodemvreemd materiaal en asbest van toepassing (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer mag de grond worden toegepast. De gemeente staat toe dat de bodemkwaliteitskaart, of een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer, als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond mag worden gebruikt, als wordt aangetoond dat de grond:
  1. afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit ; én
  2. afkomstig is uit een bodemkwaliteitszone van de eigen of van een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer; én
  3. niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond).

Als aan één of meerdere voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. Als al een partijkeuring is uitgevoerd, dan moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.

Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van BRL 9335 of de BRL 7500

Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd door de initiatiefnemer. Conform artikel 4.3.1 van de Regeling moet worden vastgelegd:
  • de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
  • de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, en
  • de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.

Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond die wordt toegepast onder certificaat wordt gesplitst, moet rekening worden gehouden met het gestelde in par. 6.9 van het BRL 9335 – protocol 9335-1.

Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet een bedrijf dat is erkend voor het BRL 9335 – protocol 9335-1 worden ingeschakeld om de partij te legaliseren. In par. 6.3.5 van het BRL 9335 – protocol 9335-1 is hiervoor een mogelijkheid beschreven.
Dit document ziet expliciet niet toe op het samenvoegen van niet herbruikbare (ernstig verontreinigde) grond met hergebruiksgrond (licht verontreinigd). In dat kader is onderdeel B7 van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 als uitwerking van Hoofdstuk 10 Wet milieubeheer van toepassing.

De vrijkomende en zintuiglijk niet verontreinigde grond niet-verdachte locaties uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze beoordeeld worden als de bovenliggende bodemlaag van 1 meter diepte tot en met 2 meter diepte.

Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond kan binnen de saneringslocatie worden herschikt.

Als grond van buiten de saneringslocatie op de saneringslocatie nuttig wordt toegepast, dan gelden dezelfde eisen als voor het toepassen van grond in de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie is gelegen. Voor grond, afkomstig vanuit het bodembeheergebied gelden de gebiedsspecifieke toepassingseisen (zie de toepassingskaarten bij de te raadplegen kaarten op deze website). Voor grond van buiten het bodembeheergebied, gelden de generieke toepassingseisen (zie kaartbijlage 5A en 5B van de nota bodembeheer). Mogelijk zijn ook de aanvullende bepalingen voor het maximaal percentage bodemvreemd materiaal en maximaal toegestane gehalten met asbest van toepassing (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer.

De grond die wordt toegepast als aanvulgrond van de saneringsput, of als ophooglaag/leeflaag in een sanering (in woongebieden minimaal 1 meter dik), moet ook worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

De initiatiefnemer van de grootschalige bodemtoepassing neemt in de planfase contact op met de DCMR. Per situatie worden de uitgangspunten voor grootschalige bodemtoepassingen in overleg tussen de initiatiefnemer en de DCMR vastgelegd.

Afhankelijk van de beoordeling van de DCMR moet de initiatiefnemer aantonen dat de grond die wordt verwerkt in het lichaam van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Industrie', of een betere kwaliteitsklasse, en voldoet aan de emissietoetswaarden, die zijn opgenomen in bijlage B (tabel 1) van de Regeling, zodat wordt voorkomen dat er onaanvaardbare uitloging van stoffen naar de onderliggende bodemlaag kan plaatsvinden. Ook moet worden aangetoond dat de grond die wordt verwerkt in de leeflaag van de grootschalige bodemtoepassing voldoet aan de toepassingseisen van de locatie waar de grootschalige bodemtoepassing wordt gerealiseerd. De kwaliteit van de grond die in de leeflaag wordt toegepast moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseisen (zie kaartbijlagen 4A en 4B), of aan de vastgestelde Lokale Maximale Waarden (de gebiedsspecifieke toepassingseisen, zie par. 4.3 van de nota bodembeheer.

Als de 80-percentielwaarden van een bodemkwaliteitszone voldoen aan de emissietoetswaarden, dan is het toegestaan dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van grond die wordt toegepast in een grootschalige bodemtoepassing. Voorwaarden die hierbij gelden zijn:
  • De grond is afkomstig van een gebied die onderdeel uit maakt van de bodemkwaliteitskaart (zie voor de uitgesloten gebieden par. 1.2.3 nota bodembeheer).
  • De grond die wordt toegepast voldoet aan het maximaal percentage bodemvreemd materiaal en maximaal toegestane gehalten met asbest (zie par. 4.4 en 4.5 van de nota bodembeheer).


De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 1001 stellen geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet 'onbeperkt houdbaar'. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de DCMR (namens de gemeente) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
  • of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
  • of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
  • qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
  • in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.

Stelt de DCMR (namens de gemeente) vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van de DCMR, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de BRL 1000 – protocol 1001, de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist de DCMR of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.

In de paragrafen 4.13.2.2 t/m 4.13.2.4 van de nota bodembeheer is nader ingegaan op wanneer bij een al uitgevoerd onderzoek de ontgravingskaart en toepassingskaart mag of moet worden gebruikt.


Grond van gebieden waar de gemeente de bodemkwaliteitskaart niet heeft geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de toe te passen grond moet altijd zijn gekeurd (zie par. 6.2.1 van de nota bodembeheer) en voldoen aan de toepassingseisen zoals conform het generieke kader van het Besluit (zie de kaartbijlage 5A en 5B van de nota bodembeheer).

De vastgestelde Lokale Maximale Waarden gelden niet voor de grond van buiten het bodembeheergebied én van gebieden waarvan de bodemkwaliteitskaart niet is geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de toe te passen grond. Uitzondering hierop vormen de Lokale Maximale Waarden die strenger zijn vastgesteld dan het generieke beleid van het Besluit (zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).

Ter plaatse van gesaneerde en te saneren locaties mag niet zonder meer grond worden ontgraven, tijdelijk worden opgeslagen of toegepast. Het toepassen van grond, bijvoorbeeld om een saneringsdoelstelling te behalen, valt onder het regime van de Wet bodembescherming. Op deze locaties mag alleen grond worden toegepast als het over een nuttige toepassing gaat en voldoet aan de toepassingseisen die in de Nota bodembeheer zijn gedefinieerd; geldend voor de bodemkwaliteitszone waarin de locatie ligt. Ook wordt nagegaan of de toepassing niet in strijd is met opgelegde gebruiksbeperkingen en/of nazorgverplichtingen.

De terugsaneerwaarden zijn in de Wet bodembescherming, het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen geregeld:
  • Wet bodembescherming
    • Bodemfunctie Circulaire artikel 4.1.2
    • Gemotiveerd afwijken met behulp van saneringsplan Circulaire artikel 4.1.2
  • BUS/RUS (RUS artikel 3.1.6 en 3.2.4)
    1. Vastgestelde Lokale Maximale Waarden
    2. Bodemfunctie zoals is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart, AW2000 als geen bodemfunctieklassenkaart is vastgesteld
    3. Mobiele verontreiniging: kwaliteitsklasse 'Wonen'
  • Deze terugsaneerwaarden worden ook geadviseerd als op locaties sterk verontreinigde grond wordt ontgraven waar geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging; bijvoorbeeld als sprake is van 25 kuub of minder, sterk verontreinigde grond.

Het toepassen van grond moet worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit. Als de sanering wordt uitgevoerd conform artikel 39 van de Wet bodembescherming moet het toepassen van de grond óók worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (voor de gemeente is dat de provincie Zuid-Holland die deze taken heeft gemandateerd aan de DCMR; 010-2468140, info@dcmr.nl). Dit geldt overigens niet voor BUS-saneringen (zie artikel 36, lid 2 onder c van het Besluit).



Het komt wel eens voor dat de nulsituatie in het verleden niet is vastgelegd. Volgens het Activiteitenbesluit moeten in die situatie de resultaten van het eindsituatie-onderzoek voldoen aan de maximale waarden van de klasse Achtergrondwaarde (AW2000). De gemeente staat het echter toe dat bij het niet aanwezig zijn van een nulsituatie-onderzoek voor een activiteit dat in het verleden is gestart, de bodemkwaliteitskaart mag worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het eindsituatie-onderzoek. In sommige gebieden kan met de bodemkwaliteitskaart worden aangetoond dat het verwijderen van een verontreiniging tot aan de Achtergrondwaarde (AW2000) niet realistisch is. Een bepaalde stof kan namelijk diffuus verhoogd voorkomen in een gebied. Het eindsituatieonderzoek kan dan worden getoetst aan de gemiddelden van de bodemkwaliteitszone waarin de locatie is gelegen, of aan de Achtergrondwaarde (AW2000) als het gemiddelde van een stof lager dan de Achtergrondwaarde (AW2000) is vastgesteld.

De bodemkwaliteitskaart zelf mag nooit in de plaats van een nul- of eindsituatie-onderzoek worden gebruikt.

Gemeente Rotterdam
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Rotterdam

De gemeente Rotterdam heeft haar bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer geactualiseerd. De weergave van het Rotterdamse grondstromenbeleid en het interactieve deel van de website is hier nog niet op aangepast. Er moet tijdelijk gebruik gemaakt worden van de ontgravings- en toepassingskaarten uit de nota bodembeheer 2023, te raadplegen in het tabblad met de te downloaden bestanden

De bodemkwaliteitskaart geeft voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.

Het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit zijn erop gericht grond en bagger zoveel mogelijk (weer) toe te passen als bodem, waarbij wordt getoetst op zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctieklasse (par. 3.1 van de nota bodembeheer), waarbij de strengste maatgevend is. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan partijen grond of bagger (en ook bouwstoffen) grootschalig toe te passen in werken, mits de partij geen onderdeel van de bodem worden door deze terugneembaar aan te brengen, en de partij voldoet aan de (Lokale) Maximale Waarde Industrie.

De kwaliteit van de toe te passen bodem kan worden geschat op basis van de ruimtelijke eenheid van herkomst en de hieraan toegekende bodemkwaliteitsklasse. Deze inschatting is altijd worst-case, omdat de kwaliteitsklasse wordt bepaald door vergelijking van de 80- percentielwaarden van de beschouwde dataset, die van de ruimtelijke eenheid beschikbaar is. De uitvoering van een partijkeuring kan dan lonend zijn, omdat alsnog kan blijken dat de gemiddelde kwaliteit van de partij grond toch voldoet aan de maatgevende norm voor de toepassingsklasse van de ruimtelijke eenheid waarbinnen de ontvangende bodem gelegen is. Partijen uit bebouwingslinten en sterk verontreinigde ruimtelijke eenheden moeten altijd eerst worden gekeurd, voordat kan worden beoordeeld of de toepassing ervan kan plaatsvinden.

Grond en bagger wordt schoon geacht, als deze voldoet aan alle (Lokale) AchtergrondWaarden (klik hiervoor de tabel met de (Lokale) AchtergrondWaarden), met inachtneming van de humus/ lutumcorrectieformules. Omdat voor een aantal stoffen lokaal verhoogde achtergrond-waarden zijn vastgesteld, wordt direct getoetst aan de (Lokale) AchtergrondWaarden.

Schone grond is voor alle bodemfuncties duurzaam geschikt. Schone grond mag altijd als bodem worden toegepast en vermengd raken met de ontvangende bodem, tenzij ze onderdeel uitmaakt van een leeflaagconstructie of grootschalige toepassing.

Klik hier voor de toepassingsmatrix voor schone grond/bagger.

Anders dan onder de regels van het Bouwstoffenbesluit, moet ook schone grond vooraf worden gemeld bij Rijkswaterstaat, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, voorzien van een wettelijk toegestaan bewijsmiddel. Bewijsmiddelen moeten tenminste 5 jaar worden bewaard na beëindiging van het werk.

Grond/bagger wordt als zeer licht verontreinigd gezien als hierin voor een of meerdere stoffen de (Lokale) AchtergrondWaarden worden overschreden, maar wel wordt voldaan aan de Lokale Maximale Waarde voor de bodemfunctieklasse Landbouw ( [L]MW-bagger/landbouw). Hiermee is deze grond duurzaam geschikt voor toepassing in agrarische gebieden, maar ook voor de functies Wonen en Industrie. Deze grond mag niet worden toegepast in gebieden met de functie Natuur.

Bagger die voldoet aan de Lokale Maximale Waarden voor Landbouw mag altijd worden toegepast op landbouwpercelen, ook als deze schoon zijn, hetzij door ze op de kant te zetten, hetzij via opspuiting in een rijpingsdepot waar het rijpt tot grond en weer onderdeel wordt van de bodem. Voor de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie wordt wel getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Klik hier voor de toepassingsmatrix voor zeer licht verontreinigde grond/bagger.

Grond of bagger wordt als licht verontreinigd gezien indien hierin voor één of meerdere stoffen de Lokale Maximale Waarden Bagger/Landbouw worden overschreden, maar wel wordt voldaan aan de Lokale Maximale Waarde Wonen ( [L]MW-Wonen). Licht verontreinigde grond of bagger is duurzaam geschikt voor toepassing in woon- en industriegebieden, mits de kwaliteit van de partij grond vergelijkbaar is met de ontvangende bodem. De grond of bagger mag niet worden toegepast in ruimtelijke eenheden met de functies Landbouw en Natuur.

Klik hier voor de toepassingsmatrix voor licht verontreinigde grond/bagger.

Grond/bagger wordt matig verontreinigd gezien als hierin voor een of meerdere stoffen de Lokale Maximale Waarden voor de bodemfunctieklasse Wonen worden overschreden, maar wel wordt voldaan aan de (Lokale) Maximale Waarden voor de bodemfunctieklasse Industrie ([L]MW-Industrie). Matig verontreinigde grond of bagger is duurzaam geschikt voor toepassing in gebieden met de bodemfunctieklasse Industrie: bedrijfs- en/of haventerreinen, spoorlijnen en hoofdwegen. Deze grond mag niet worden toegepast in ruimtelijke eenheden met de bodemfunctieklassen Wonen, Landbouw en Natuur.

Klik hier voor de toepassingsmatrix voor matig verontreinigde grond/bagger.

Grond of bagger wordt als sterk verontreinigd gezien, indien hierin voor een of meerdere stoffen de (Lokale) Maximale Waarden Industrie wordt overschreden. De partij grond of bagger dan niet toepasbaar in het kader van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Eventueel is herschikking van sterk verontreinigde grond mogelijk binnen de contouren van het geval van bodemverontreiniging, bijvoorbeeld onder een leeflaagconstructie, verharding of te realiseren bebouwing in het kader van de Wet bodembescherming.

Klik hier voor de toepassingsmatrix voor sterk verontreinigde grond/bagger.

Sinds het Besluit Bodemkwaliteit is de definitie voor bouwstoffen niet wezenlijk veranderd, grond en bagger zijn specifiek uitgesloten:

'Bouwstof: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium samen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, met uitzondering van vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie, dat is bestemd om te worden toegepast'.

Het gaat dus om steenachtige materialen, vormgegeven (bakstenen of betonnen buizen) of niet-vormgegeven (koolas, AVI-slak, cement of gebroken bouw- en sloopafval). In het Besluit bodemkwaliteit wordt grond zodanig gedefinieerd dat ook veen als grond moet worden gezien, maar baggerspecie niet:

'Grond: vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 mm en organische stof in een verhouding, zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, evenals van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm, niet zijnde baggerspecie'.

Ook bodemmaterialen als boorgruis en/of bentoniet, grond uit RKG-slib, zand uit baggerspecie of zeefzand, gereinigde grond en tarra-aarde vallen onder de definitie van grond.

Baggerspecie heeft een eigen definitie, die nauw aansluit bij die voor grond, zodat deze na rijping als grond kan worden gezien. Essentieel aan deze definitie is dat het om materiaal gaat, dat is vrijgekomen uit de voor oppervlaktewater bestemde ruimte, dan wel via het oppervlaktewater uit de bodem is vrijgekomen.

Veelal zijn in grond en bagger bijmengingen aanwezig, zoals resten van bakstenen, cement of beton, koolassen of slakken. In het Besluit bodemkwaliteit is aangegeven dat toe te passen grond of baggerspecie maximaal 20% bodemvreemde bijmengingen mag bevatten, mits deze al voor afgraving in de bodem aanwezig waren en niet achteraf zijn toegevoegd. Analoog hieraan mogen bouwstoffen maximaal 20% grond of bagger bevatten, tenzij deze een functioneel onderdeel ervan uitmaken. Dit om zeker te stellen dat vermenging van bouwstoffen met grond en/of bagger zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Niet in alle situaties blijkt het mogelijk te zijn bouwstoffen en grond van elkaar te scheiden, zodat ze meer dan de toegelaten bijmenging bevatten.

In het kader van de Wet bodembescherming worden alle bodemmaterialen, die hoogstens 50% bijmenging van bodemvreemde materialen bevatten, gezien als onderdeel van de bodem. In lijn hiermee is in diverse uitspraken door de Raad van State over het werkingsgebied van de Wet bodembescherming gesteld dat alle bodemmaterialen met meer dan 50% bodemvreemde materialen geen onderdeel van de bodem uitmaken, omdat ze niet als grond kunnen worden gezien. De Wet bodembescherming is dan alleen van toepassing als verontreinigende stoffen uit deze (bodem)materialen de omringende bodem verontreinigen of verontreinigd hebben.

Feitelijk bestaat hiermee de volgende (onwenselijke) situatie.

In voorkomende situaties zal per melding worden beoordeeld of geen-vlees-geen-vismaterialen kunnen worden gescheiden in grond en bouwstoffen, er ongescheiden hergebruik als bouwstof kan plaatsvinden, dan wel afvoer naar een stortplaats nodig is.

Omdat grond of baggerspecie onderdeel kan worden van de ontvangende bodem, is het wenselijk aanvullende eisen te stellen aan de aard van bodemvreemde materialen. Om zeker te stellen dat toe te passen grond en (gerijpte) bagger duurzaam de gewenste modelfuncties kan vervullen, zijn alleen de volgende bijmengingen toelaatbaar:
  • steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, koolassen of slakken, natuur- of breuksteen;
  • organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, met uitzondering van restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
Voor grond en bagger, bedoeld voor grootschalige toepassingen, mogen steenachtige bijmengingen een grootte hebben van maximaal 45 cm.

Bij de uitvoering van verkennende onderzoeken op de landbodem en in de waterbodem zijn analyses op een voorgeschreven standaard stoffenpakket verplicht. Daarnaast is zo'n standaard stoffenpakket als minimumpakket verplicht bij de keuring van partijen grond en (al dan niet gerijpte) bagger.

Essentieel is dat er informatie beschikbaar is over de aard en herkomst van toe te passen grond, voordat besloten wordt om alleen op het standaard stoffenpakket te analyseren.

Als de aard en herkomst van een partij grond niet bekend is bij gebrek aan en/of het niet verzamelen van voorinformatie, kan niet worden volstaan met het standaard stoffenpakket. Gebiedspecifiek zal moeten worden nagegaan welke extra stoffen dan moeten worden geanalyseerd. Door te klikken op de onderstaande informatiebutton, vindt u informatie in welke situatie u welk standaard stoffenpakket moet gebruiken
Mits voldoende voorinformatie over aard en herkomst van de grond of bagger beschikbaar is, en dit geen aanleiding geeft het stoffenpakket uit te breiden, geldt voor verkennend onderzoek en partijkeuringen ten behoeve van toepassingen op land en in regionale wateren het standaard stoffenpakket.

Als uit vooronderzoek blijkt dat op de te onderzoeken locatie mogelijk onderhoudsbaggerspecie aanwezig is, afkomstig uit de rivier of aanliggende havenbekkens, moet het standaard stoffenpakket worden uitgebreid, wat leidt tot de volgende stoffenlijst (extra stoffen zijn onderstreept).

Als uit het vooronderzoek blijkt dat een partij grond afkomstig is uit een (voormalige) oude boomgaard, die al voor 1980 aanwezig was, dan is aanvulling van het standaardpakket noodzakelijk, omdat in oude boomgaarden op grote schaal bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt. Klik hier voor het bijbehorende stoffenpakket.

Als uit vooronderzoek blijkt dat sprake is van een oud (glas)tuinbouwgebied, aanwezig tussen 1948 en 1980, is aanvulling op het stoffenpakket noodzakelijk. Hier zijn persistente chloorbestrijdingsmiddelen op grote schaal gebruikt. Daarnaast is in de voegkit, die in kassen werd gebruikt, vaak asbestvezel toegepast, en zijn asbestplaten gebruikt voor het isoleren van verwarmingsketels. Klik hier voor het bijbehorende stoffenpakket (extra stoffen zijn onderstreept).

Indien geen voorinformatie over de aard en herkomst van partijen grond of bagger beschikbaar is, kan niet worden uitgesloten dat:
  • de partij afkomstig is van een puntbronlocatie, waar de bodem met stoffen is belast, die niet in het standaardpakket zijn opgenomen;
  • de partij afkomstig is uit een oude ophoog/verhardingslaag, waarin stoffen (bijvoorbeeld asbest) voorkomen, die niet in het standaardpakket zijn opgenomen;
  • de partij afkomstig is van een baggerspecieloswal, zodat aanvulling op het standaardpakket nodig is (zie hierboven);
  • de partij afkomstig is van een voormalig/oud (glas)tuinbouwgebied of boomgaard, zodat aanvulling nodig is met diverse (chloor)bestrijdingsmiddelen.
Een flinke uitbreiding van het stoffenpakket is dan onvermijdelijk en omvat tenminste de volgende stoffenlijst (extra stoffen zijn onderstreept).

In feite is dit stoffenpakket een worst-case-pakket voor de meest voorkomende gevallen van diffuse bodemverontreiniging. Door alsnog voorinformatie te verzamelen, kan het stoffenpakket worden beperkt, en daarmee ook de keuringskosten.

Indien uit vooronderzoek blijkt dat op de plek van herkomst de bodem belast is door een puntbron, zal op basis van de aard van de puntbron worden bezien welke stoffen aan het standaardpakket moeten worden toegevoegd. Neem hiervoor contact op met de .

Bij de uitvoering van straatrenovaties wordt veelal het straatcunet open gegraven voor onderhoud of vervanging van kabels, leidingen en/of verhardingen. Hierbij worden grond en nadere bodem materialen (en bouwstoffen) tijdelijk opzij gezet en na enige tijd op dezelfde plaats weer teruggeplaatst.

Aanvullende eisen zijn nodig in de volgende situaties:
  • er is asbest aangetroffen in te verwijderen verhardingslagen of de onderliggende bodem boven de (gewogen) norm van 100 mg/kg d.s.;
  • het is op voorhand duidelijk dat de ontgraven grond verontreinigd is tot boven de interventiewaarde, of er zijn gevaarlijke stoffen in de bodem aanwezig;
  • de ontgraven grond leidt tot stankoverlast in de straat als gevolg van het uitdampen van vluchtige stoffen;
  • er liggen kwetsbare leidingen bloot in de ontgraving.
Zodra dit soort situaties zich voordoen is een melding van de ontgraving noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming (art. 28) en worden in dit kader aanvullende voorwaarden gesteld.

Ook bij projecten voor bijvoorbeeld onderhoud of vervanging van bruggen en viaducten en baggerwerkzaamheden, of bij bouwprojecten, wordt geregeld grond ontgraven en opzij gezet voor hergebruik in het kader van het werk. Het gaat geregeld om grote hoeveelheden bodemmateriaal (en/of bouwstoffen).

Omdat dergelijke projecten langer duren (enkele jaren) en er meestal voldoende werkruimte is, is het stellen van de volgende aanvullende eisen wenselijk:
  • op basis van bodemonderzoek of een ander geldig bewijsmiddel moet duidelijk zijn dat het niet ernstig verontreinigde grond betreft;
  • de gronddepots moeten zijn afgesloten met deugdelijke hekken van tenminste 2 meter hoog, zodat het bijstorten van afvalstoffen wordt voorkomen;
  • om stofoverlast door verstuiving te voorkomen, moeten gronddepots worden ingezaaid met gras, dan wel bespoten met een humuspreparaat dat verstuiven voorkomt, tenzij sprake is van humeuze en/of kleiige weinig verstuivinggevoelige grond;
  • bouwstoffen moeten gescheiden worden gehouden van ontgraven grond.

Gezien de toegestane toepassingsduur van maximaal 3 jaar voor tijdelijke depots en het soms opslaan van grote volumes grond of bagger is er een gerede kans op overlast voor omwonenden, zonder dat het Besluit hiervoor regels biedt. Ook moet overtollig water uit baggeropspuitingen worden geloosd. Verder is er geregeld een groot gebrek aan draagvlak bij omwonenden en/of milieugroepen voor nieuwe baggerdepots, vanwege vrees voor overlast en/of schade aan natuurwaarden.

Aan meldingen van tijdelijke baggerdepots worden de volgende aanvullende eisen gesteld:
  • op basis van waterbodembodemonderzoek en/of een vastgestelde waterbodemkwaliteitskaart moet op voorhand duidelijk zijn dat het gaat om bagger, die na rijping nuttig kan worden toegepast;
  • als voor een of meerdere stoffen de (Lokale) Maximale Waarde Industrie wordt overschreden, moet aannemelijk worden gemaakt dat als gevolg van natuurlijke afbraak tijdens rijpingsproces de ontstane grond geschikt is voor nuttige toepassing;
  • er mag maximaal een laagdikte van 1 meter ongerijpte bagger in het spuitvak worden ingebracht;
  • de ongerijpte bagger moet voor opspuiting worden ontdaan van grove bijmengingen als pastic, piepschuim, hout, metalen en ander afval, zodat voldaan wordt aan de bijmengingseisen in par. 4.1 van de nota bodembeheer;
  • het overschot aan water in de opgespoten baggerspecie moet voldoen aan de lozingseisen voor oppervlaktewater (MTR-waarden) en via een bezinkbak worden afgelaten op het oppervlaktewater;
  • tevens dient bij het Waterschap te worden gemeld, dat er een wateroverschot gaat worden geloosd op het oppervlaktewater, waarbij met onderzoeks- of monitoringsgegevens (achteraf) moet worden aangetoond dat aan de lozingseisen wordt voldaan;
  • als het depot dicht bij woonbebouwing ligt moet in overleg met omwonenden worden nagegaan of geen onaanvaardbare hinder ontstaat door vrachtauto's, die de grond aan- en afvoeren, dan wel geur- of geluidoverlast vanuit het depot zelf; veelal is hiervan sprake als het depot zich tenminste 50 meter van woonbebouwing bevindt;
  • het baggerdepot moet zijn afgesloten met deugdelijke hekken van tenminste 2 meter hoog, teneinde het bijstorten van afvalstoffen te voorkomen;
  • het depot mag niet gelegen zijn binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een natuurgebied of een ander gebied met bijzondere natuurwaarden.
Tevens moet binnen 6 maanden worden aangegeven welke toepassing is voorzien na ontmanteling van een tijdelijk grond- of baggerdepot.

Altijd milieuvergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer zijn de volgende typen grond/baggerdepots:
  • doorgangsdepots waar langer dan 3 jaar bagger wordt opgespoten om na rijping weer te worden verwijderd ten behoeve van nuttige toepassing elders;
  • depots waar sterk, of zelfs ernstig verontreinigde bagger wordt opgespoten, waarbij voor een of meerdere stoffen de (Lokale) Maximale Waarde Industrie wordt overschreden;
  • depots waarin bagger wordt opgespoten met visueel zichtbare resten asbest en/of ander grof of gevaarlijk afval;
  • depots, waarin bagger wordt opgespoten met meer dan 20% bijmenging van bodemvreemde materialen.
Voor depots met een capaciteit van minder dan 10.000 m³ is de gemeente het bevoegde gezag, bij meer dan 10.000 m³ de provincie.

In lijn met de landelijke doelstelling tenminste 60% van alle vrijkomende onderhoudsbaggerspecie nuttig toe te passen, zoekt het Havenbedrijf Rotterdam naar mogelijkheden om onderhoudsbagger uit het Rotterdamse havengebied toepasbaar te maken voor de Tweede Maasvlakte, die inmiddels in aanleg is en in 2013 gereed moet komen. Hierbij bleek dat gerijpte onderhoudsbagger een te slecht civieltechnisch gedrag heeft om te kunnen worden ingezet voor grootschalige ophogingen, maar wel geschikt is voor de volgende toepassingen:
  • als 'teelaarde' in bermen langs wegen, op spoortaluds en geluids/afschermingswallen;
  • voor ophogingen in een beperkte laagdikte (maximaal 1 meter) in de openbare ruimte, zoals de leidingen/wegenstrook ten noorden van het Slufterdepot (Hartelstrook);
  • voor tijdelijke afdekking/vastlegging van stuifgevoelig vers opgespoten zeezand.
Omdat beoogd wordt vooral de meer kleiige niet verspreidbare specie uit meer oostelijk gelegen havenbekkens en de Nieuwe Maas te benutten, maakt de toets op de kwaliteit van de ontvangende (bijna) schone bodem deze door het Havenbedrijf gewenste toepassing feitelijk onmogelijk. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond daarom verzocht een minder strikte toets toe te staan op de kwaliteit van de onvangende bodem.

Het Havenbedrijf streeft naar toepassing van circa 150.000 m³ gerijpte/gescheiden bagger op Maasvlakte I en II, en eventueel ook Europoort, een volumegrootte die een efficiënt bedrijfsmatig gebruik van rijpingsbekkens binnen/bij het Slufterdepot mogelijk maakt. Dit is alleen haalbaar als ruimere maximale waarden voor het westelijke havengebied gaan gelden. Voor de Eerste en Tweede Maasvlakte en Europoort (exclusief de Landtong) gelden de ruimere Lokale Maximale Waarden.

Generiek mag, analoog aan toepassingen van onderhoudsbagger in het landelijke gebied, alle gerijpte onderhoudsbagger uit het (westelijke) havengebied toegepast worden op de eerste en tweede Maasvlakte, en het Europoortgebied, die voldoet aan de Lokale Maximale Waarden 'Landbouw/bagger'. Om voldoende hergebruik te faciliteren is voor een aantal stoffen een hogere norm bepaald, maximaal op het niveau van de (Lokale) Maximale Waarde 'wonen' (LMW-wonen): barium, cadmium, zink, minerale olie, organotin en ftalaten.

Voor minerale olie is een normwaarde gekozen boven het niveau van de (Lokale) Maximale Waarden Wonen/Industrie, in de wetenschap dat de aanwezige oliecomponenten veelal zwaar (> C-20) zijn en daardoor immobiel, en binnen 10 jaar de bagger alsnog aan de (Lokale) Maximale Waarde wonen/industrie gaat voldoen door natuurlijke afbraak tijdens/na rijping. Om dit zeker te stellen is alleen toepassing boven het grondwater toegestaan; bij toepassing onder het grondwater moet worden voldaan aan de (Lokale) Maximale Waarde Wonen/Industrie.

In toenemende mate worden grond en bagger bewerkt om een verbeterd 'grondproduct' te krijgen, bijvoorbeeld een verbeterde vruchtbaarheid of een beter civieltechnisch gedrag. Om dit te bereiken kan sprake zijn van een of meerdere van de volgend bewerkingen:
  • het mengen van partijen grond, bijvoorbeeld voor de productie van teelaarde door middel van menging van partijen klei, zand en veen;
  • het samenvoegen van kleine restpartijen grond om deze als één partij elders toe te passen, bijvoorbeeld de inzameling van restpartijen grond uit particuliere tuinen door de brengstations van de ROTEB;
  • het mengen van meststoffen door partijen grond, bijvoorbeeld blad- of GFT-compost, dan wel gecomposteerde organische industriële reststromen.

Alleen het zeven van grond, bedoeld om allerlei bijmengingen te verwijderen, valt niet onder het begrip 'bewerken' in de zin van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit.
In de Regeling bodemkwaliteit is aangegeven dat partijen grond mogen worden gemengd ten behoeve van de productie van een specifiek toepasbaar grondproduct, mits alle deelpartijen apart zijn gecertificeerd door middel van een toegestaan bewijsmiddel. Zowel vastgestelde bodemkwaliteitskaarten als partijkeuringen conform een BRL voldoen als bewijsmiddel. Als partijen grond zijn samengesteld uit deelpartijen, afkomstig van meerdere bodemzones, moet de partij als geheel worden gekeurd, om te bezien of toepassing elders mogelijk is. Hierbij is het waarschijnlijk en (anders dan in de BRL-9335) acceptabel dat de kwaliteit op basis van een partij(uit)keuring schoner blijkt te zijn dan de op basis van een bodemkwaliteitskaart beoordeelde kwaliteit van gemengde deelpartijen.

Het samenvoegen van partijen uit verschillende bodemzones is alleen toegestaan als dit om functionele en doelmatigheidsredenen noodzakelijk en/of onvermijdelijk is. Partijen grond, groter dan 500 m³ (750 ton), mogen niet worden samengevoegd met partijen uit andere bodemzones. Gescheiden keuring van deze partijen grond wordt doelmatig geacht. Als partijen zijn samengevoegd op basis van bovenstaande regels, zal ook uitlevering van deelpartijen uit deze samengestelde partijen worden toegestaan (vrijstelling van eis in de BRL- 9335). Hierbij moet wel vooraf een goede menging van de samengevoegde deelpartijen hebben plaatsgehad.

In toenemende mate worden organische meststoffen aan grond toegevoegd, met als doel deze geschikt te maken voor specifieke toepassingen. De toegevoegde meststoffen voldoen aan de kwaliteitseisen, zoals opgenomen in een uitvoeringsregeling onder de Meststoffenwet, waarin specifieke kwaliteitsnormen zijn opgenomen voor de volgende meststoffen:
  • zuiveringsslib;
  • compost(producten);
  • anorganisch fosfaa, stikstof- en kalimeststoffen;
  • andere organische meststoffen.
Als aan deze vereisten wordt voldaan en aan de maximaal toelaatbare fosfaat- en stikstofgift, wordt door de wetgever verondersteld dat is voldaan aan de vereisten van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Het gewijzigd Uitvoeringsbesluit Meststoffen , art 17, lid 3, schrijft voor dat voor de bereiding van het samengestelde grondproduct altijd schone grond moet worden gebruikt en maximaal 0,5% bodemvreemde bijmengingen mag bevatten.

Daarnaast schrijft de Meststoffenwet voor dat het bereide product maximaal 10% organische stof mag bevatten, zodat 'overbemesting' van grondproducten wordt voorkomen. Omdat het hier gaat om door de mens gemaakte organische meststoffen, geldt deze eis niet voor toegevoegd organisch bodemmateriaal, bijvoorbeeld veen of venige klei.

Uitgaande van de situatie, waarbij een compostproduct is bereid met grond, die net aan de (Lokale) AchtergrondWaarden voldoet, en compost/zuiveringsslib die nog net aan de maximaal toelaatbare gehalten uit de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet voldoet, ontstaat grond die weliswaar niet meer voldoet aan de (lokale) achtergrondwaarden, maar wel (ruimschoots) aan de Lokale Maximale Waarden Landbouw. Analoog aan toe te passen bagger, die net niet schoon is, maar wel aan de Lokale Maximale Waarden Landbouw voldoen, zal ook de toepassing van deze samengestelde grondproducten worden toegestaan.

Om de toepassingsmogelijkheden van slappe grond en bagger te vergroten, bestaat er behoefte hieraan cementachtige reststoffen (dan wel cement of kalk) toe te voegen. Daarnaast kan het ook gaan om verbetering van grondeigenschappen met andere specifieke stoffen. In de Nota van toelichting bij het Besluit bodemkwaliteit is vermeld dat dergelijke samengestelde grond onder noemer 'stabilisaten' valt en als bouwstof moet worden aangemerkt, zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen minder of meer dan 20% bijmenging.

Per melding zal worden beoordeeld of een verbeterd grondproduct toepasbaar is op basis van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Vooralsnog worden alleen toepassingen, die terugneembaar zijn uit de bodem, toegestaan.

Gereinigde grond en zand, verkregen door rijping van bagger en/of afscheiding ervan uit slibrijke bagger of kleiige grond, moet altijd per partij worden gekeurd conform een van de hiervoor in aanmerking komende bewijsmiddelen (par. 4.3 en 4.5 van de nota bodembeheer). Als bagger als gerijpte grond wordt uitgekeurd, betreft het een van de bewijsmiddelen voor landbodem. Als keuring in ongerijpte vorm plaatsvindt, kan een waterbodembewijsmiddel worden benut, maar moet wel (minimaal) het landbodem pakket worden aangehouden, als een landbodem toepassing wordt beoogd.

Gemeente Schiedam
Grondstromenbeleid specifiek voor de gemeente Schiedam

Voor de gemeente Schiedam is een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer vastgesteld.
De gemeente heeft ook een bodemkwaliteitskaart PFAS-verbindingen vastgesteld.
NB. In tegenstelling tot de in dit document gehanteerde verouderde voorlopige achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen, moeten de huidige voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-verbindingen worden gehanteerd.
De bodemkwaliteitskaarten geven voor de gemeente de verwachte stedelijke bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. In de nota bodembeheer zijn de regels en procedures beschreven voor het tijdelijk opslaan van en het toepassen van grond en het verspreiden van baggerspecie binnen de gemeente.

Om de mogelijkheiden voor hergebruik van gebiedseigen grond te vergroten is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Hiervoor zijn zogenaamde Lokale Maximale Waarden (LMW) vastgesteld (par. 4.3 en 4.4 van de nota bodembeheer). De LMW gelden niet voor de grond van buiten het beheergebied.
LMW zijn verwerkt in de ontgravings- en toepassingskaarten op deze website.

Hieronder zijn de vastgestelde LMW in de gemeente Schiedam beschreven:
Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond op plaatsen waar kinderen spelen en moes- en volkstuin(complex)en (zie par. 4.3.2 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'
De grond mag maximaal 370 mg/kg ds met lood (gemeten gehalte) bevatten.
De kwaliteit van de grond wordt aangetoond met en partijkeuring.
De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik:
  • Gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat jonge kinderen er spelen en door hand-mond gedrag grond binnen kunnen krijgen.
  • Gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat mensen er dagelijks via consumptief gedrag lood binnen kunnen krijgen.


Het verruimen van de regels voor de tijdelijke opslag en het toepassen van grond in de bodemkwaliteitszone 'B16. Nieuwe Maas' (par. 4.3.4 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.

Het verruimen van de regels voor de tijdelijke opslag en het toepassen van grond ter plaatse van rijks-, provinciale en spoorwegen (par. 4.3.5 van de nota bodembeheer).
De LMW is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
De LMW ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is vastgesteld op de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
De LMW kwaliteitsklasse 'Industrie' ter plaatse van taluds van rijks-, provinciale en spoorwegen, wegbermen is alleen toegestaan als de ontvangende bodem is onderzocht en de kwaliteit in de klasse 'Industrie' valt.

Het vaststellen van strengere eisen voor het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (par. 4.4 van de nota bodembeheer).
Binnen ons grondgebied is het toepassen van grond met bijmengingen toegestaan mits:
  • De bijmenging alleen bestaat uit:
    • Steenachtige materialen in een grootte kleiner dan 63 mm, zoals resten van baksteen, cement of beton, koolassen of slakken, natuur- of breuksteen.
    • Organische materialen/meststoffen, die van nature verworden tot humus, met uitzondering van restanten van verduurzaamd of geverfd hout.
  • In woongebied niet meer dan 2 gewichtsprocent.
  • In industrie gebied niet meer 5 gewichtsprocent.
  • Bijmengingen met plastic, afval etc moet voorafgaand aan de toepassing worden verwijderd zodat slechts sprake is van een sporadische bijmenging.
  • Het bijgemengde bodemvreemde materiaal is niet asbestverdacht.
  • Het bodemvreemde materiaal heeft geen afwijkende kleur en/of geur.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat hij/zij voorafgaand aan het grondverzet aandacht besteedt aan het voorkomen van bodemvreemd materiaal in de grond (zie aanleveren van historische gegevens; par. 8.1 van de nota bodembeheer). Hij laat tijdens de grondwerkzaamheden zijn uitvoerder hierop visueel controleren.

Het is niet toegestaan om (ongezeefd) grond toe te passen als die een bijmenging heeft van meer dan het hierboven toegestane percentage bodemvreemd materiaal.

Uiteraard kan het voorkomen dat er een steenachtig materiaal voorkomt in een diameter groter dan 63 mm zoals een enkele baksteen. In die situatie, bij twijfel of grenssituaties beslist de toezichthouder van het bevoegd gezag of sprake is van te grote bijmenging. Het is toegestaan om door civiel technisch zeven het percentage bodemvreemd materiaal terug te brengen naar het toegestane percentage. Het civiel technisch zeven wordt niet als een tussentijdse bewerking beschouwd (zie Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid). Het uitgezeefde bodemvreemd materiaal wordt getransporteerd naar een erkend verwerker. Is het bodemvreemd materiaal niet uit te zeven, bijvoorbeeld bij kolengruis, dan moet een alternatieve toepassingslocatie voor de grond worden gezocht.

Wordt tijdens de grondwerkzaamheden asbestverdacht materiaal waargenomen, dan worden de werkzaamheden door de uitvoerder gestaakt (Arbeidsomstandighedenwet en -besluit) en meldt hij dit terstond aan het bevoegd gezag. Veelal wordt dan het spoor van de Wet bodembescherming gevolgd en volgt een verkennend bodemonderzoek naar asbest in grond. Dit geldt ook voor overige bijmengingen en afwijkingen zoals kleur en geur die op een bodemverontreiniging wijzen.

Wordt in de toe te passen grond meer dan het toegestane percentage bodemvreemd materiaal vastgesteld, of wordt asbest of een andere niet verwachte mogelijke bodemverontreiniging aangetroffen, dan wordt dit direct gemeld bij de toezichthouder van het bevoegd gezag.



Voor het toepassen van grond verontreinigd met asbest hanteert de gemeente het 'standstill' principe. Dit betekent dat alleen grond wordt toegepast met een asbestgehalte die lager of gelijkwaardig is met het lokale achtergrondgehalte. De gemeente heeft onvoldoende gegevens beschikbaar om op basis van meetgegevens een uitspraak te doen over het verwachtte lokale achtergrondgehalte voor asbest in een bepaalde bodemkwaliteitszone.

In bijlage B van de Nota Actief Bodem- en Baggerbeheer Rotterdam 2013 is aangegeven dat met een exotenonderzoek het lokale achtergrondgehalte voor asbest is bepaald op 10 mg/kg ds (gewogen). De gemeente neemt deze lokale achtergrondgehalte voor asbest over omdat onze ontstaansgeschiedenis en de bodemproblematiek gelijkwaardig is met die van de gemeente Rotterdam.

Het 'standstill' principe wordt als volgt verwoord:
  • Het is niet toegestaan grond toe te passen met een asbestgehalte > 10 mg/kg ds (gewogen) op locaties met de bodemfuncties 'Natuur', 'Volkstuin, recreatie en landbouw' en 'Wonen') (zie de bodemfunctiekaart).
  • Het toepassen van grond met een asbestgehalte hoger dan 10 en lager of gelijk aan 100 mg/kg ds (gewogen) in gebieden met bodemfunctie 'Industrie' (zie de bodemfunctiekaart) is alleen toegestaan als op basis van de resultaten van een NEN 5707 onderzoek is aangetoond dat de ontvangende bodem een gelijkwaardige asbestgehalte heeft.
  • Het toepassen van grond met een asbestconcentraties > 100 mg/kg ds (gewogen) is niet toegestaan.
  • Het toepassen van zintuiglijk met asbest verontreinigde grond is niet toegestaan.

Bij aanleg, vervang-, reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen, rioleringen en graafwerkzaamheden bij groenvoorzieningen, wordt grond ontgraven en weer toegepast (tijdelijke uitname van grond). Tijdelijke uitname van grond is in het Besluit onder voorwaarden toegestaan zonder dat een kwaliteitsbepaling is uitgevoerd, een functietoets is gedaan en een melding is verricht.
De voorwaarden hierbij zijn dat op de locatie:
  1. geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (volgend uit de aangeleverde historische gegevens);
  2. geen tussentijdse bewerking plaatsvindt;
  3. de grond onder dezelfde omstandigheden (plaats en diepte) weer worden toegepast; ondergrond wordt weer ondergrond en bovengrond wordt weer bovengrond.


Als in de tijdelijk te ontgraven grond puin wordt aangetroffen, adviseert de gemeente de richtlijn voor voor asbest in puinhoudende bodem bij tijdelijk uitplaatsen te hanteren.
De grond vanuit de baggerspecieloswallen Maasboulevard, Noord en 's Gravelandsepolder (de bodemkwaliteitszones O1, O2, B3/O3, zie hier) zijn door de voorkomende baggerspecielagen verdacht op het voorkomen van andere parameters die gerelateerd zijn aan bagger (arseen, chroom, drins -aldrin, dieldrin, endrin, telodrin, isodrin- en organotin -tributyltin, trifenyltin-). De initiatiefnemer voert onderzoek hiernaar uit voorafgaand aan de voorgenomen graafwerkzaamheden. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten en na controle door het bevoegd gezag kan de grond worden toegepast of moeten passende maatregelen worden getroffen. Bij sterk verhoogde gehaltes wordt de Wet bodembescherming gevolgd.

De kwaliteit van (tijdelijk) opgeslagen grond moet voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse van de (tijdelijk) ontvangende bodem (zie tabel 2.1 van de nota bodembeheer).
De gemeente verplicht bodembeschermende voorzieningen (bijvoorbeeld rijplaten of stelconplaten) in de situatie dat de grond die tijdelijk wordt opgeslagen van een mindere kwaliteit is dan de ontvangende bodem. Een andere mogelijk is dat, nadat de tijdelijk opslag van grond is opgeheven, de initiatienemer aantoont dat de kwaliteit van de ontvangende bodem niet is verslechterd. Bij de (tijdelijke) opslag van grond gelden de volgende voorwaarden:
  • De grond wordt maximaal 3 jaar opgeslagen.
  • De eindbestemming van de grond is bekend als deze langer dan 6 maanden wordt opgeslagen.

Tijdelijke opslag van grond buiten een inrichting is toegestaan onder voorwaarde dat toestemming is verkregen van de perceeleigenaar waar de grond tijdelijk wordt opgeslagen. De initiatiefnemer houdt een rapportage/boekhouding bij van de tijdelijke opslag die aan het bevoegd gezag wordt overgelegd. De boekhouding bevat de volgende informatie:
  • waar ligt welke partij;
  • wat is de herkomst van de partij;
  • de inmeetgegevens hoekpunten van de tijdelijke opslag en hoogte (om te bepalen of er achteraf grond is bijgestort);
  • de omvang van de partij;
  • de milieuhygiënische kwaliteit van de partij (inclusief bewijsmiddel);
  • foto's van de partij;
  • de bestemming van de partij.

De gemeente Schiedam staat toe dat onze bodemkwaliteitskaart, of een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer), als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de grond (in tijdelijke opslag) wordt gebruikt, als wordt aangetoond dat de grond:
  1. afkomstig is van een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit historisch onderzoek; zie par. 8.1 van de nota bodembeheer; én
  2. afkomstig is uit een bodemkwaliteitszone van de eigen of van een geaccepteerde bodemkwaliteitskaart (zie par. 4.2 van de nota bodembeheer; én
  3. niet tussentijds is bewerkt (bijvoorbeeld samengevoegd met andere partijen grond; het tussentijds civieltechnisch zeven (cosmetisch zeven) wordt niet als tussentijdse bewerking beschouwd (zie de Nota van Toelichting Besluit bodemkwaliteit artikel 36, derde lid).

Een partijkeuring (zie par. 8.2.1 van de nota bodembeheer) moet worden uitgevoerd als aan één of meerdere voorwaarden niet wordt voldaan. Bij een al uitgevoerde partijkeuring moet alleen aan de derde voorwaarde worden voldaan.

Samenvoegen van partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500.

Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. De uitvoerder registreert bij het splitsen van een partij de volgende gegevens (zie artikel 4.3.1 van de Regeling):
  • de relatie tussen de deelpartij en de oorspronkelijke partij,
  • de persoon of instelling welke de splitsing heeft uitgevoerd, en
  • de datum waarop de splitsing is uitgevoerd.

Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor de verschillende gesplitste deelpartijen.

Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet deze samengevoegde partij grond worden gelegaliseerd door een BRL SIKB protocol 9335-1 erkend bedrijf. Klik hier voor aanvullende informatie, ook voor algemene informatie over het samenvoegen van partijen grond.

De bodemlaag dieper dan de gezoneerde bodemlaag, 2 meter beneden het maaiveld, maakt geen onderdeel uit van onze bodemkwaliteitskaart. Grond vanuit deze diepere bodemlaag die elders wordt toegepast, is voorafgaand aan de toepassing gekeurd (zie par 8.2.1 van de nota bodembeheer)of een onderzoeksstrategie die is vastgesteld in overleg met het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten mag de grond worden toegepast. De keuringsresultaten voldoen aan de toepassingseis zoals aangegeven op de toepassingskaarten van onze gemeente. Deze toepassingseisen gelden alleen voor grond van binnen het beheergebied. Voor grond van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingseisen. Neem hiervoor contact op met de .

Op een saneringslocatie is de Wet bodembescherming bepalend. Grond mag binnen de saneringslocatie worden herschikt.

Grond van elders voldoet aan de toepassingseisen van de bodemkwaliteitszone waarin de saneringslocatie ligt.

In een saneringsplan is vastgelegd welke hoeveelheden en kwaliteit grond wordt toegepast als aanvulgrond of als ophooglaag/leeflaag in een sanering. Het bevoegd gezag neemt een beschikking op het saneringsplan. De initiatiefnemer van het grondverzet meldt de daadwerkelijke grondtoepassing (het moment, de herkomst en het bewijs van de kwaliteit et cetera) in het kader van zowel de Wet bodembescherming als het Besluit bodemkwaliteit gemeld bij het bevoegd gezag (zie par. 9.2 van de nota bodembeheer). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit verloopt de melding via het centrale meldpunt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Dit beleid geldt voor locaties waar uit bodemonderzoek blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging én voor locaties in bodemkwaliteitszones met de verwachte ontgravingskwaliteit 'Niet toepasbaar'. Het betreffen de volgende zones:
  • B2/O2 Baggerspecieloswal Noord B (0-2 m-mv),
  • B2/O2 Baggerspecieloswal Noord (1,2-2 m-mv),
  • O3. Baggerspecieloswal ’s-Gravelandse Polder (1-2 m-mv),
  • O8. Centrum uitbreiding 2 (1-2 m-mv),
  • O16. Nieuwe Maas (1-2 m-mv).

De Wet bodembescherming bepaalt dat bij graafwerkzaamheden (ongeacht de omvang) in een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarbij de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst, een procedure doorlopen wordt om instemming van het bevoegd gezag te krijgen (indienen van een melding en evaluatie tijdelijk uitplaatsen BUS sanering of saneringsplan). Afhankelijk van de situatie neemt deze procedure vijf werkdagen tot vijftien weken in beslag. Bovendien moet de start van de werkzaamheden vijf werkdagen of twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld worden bij het bevoegd gezag.

Voor kleinschalige werkzaamheden aan bijvoorbeeld kabels en leidingen, riolering en funderingen die snel uitgevoerd moeten worden, kan gebruik gemaakt worden van een melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering. De procedure termijn hiervoor bedraagt 5 werkdagen als aan de onderstaande voorwaarde is voldaan:
  1. De bodem tot de ontgravingsdiepte is verontreinigd en de grond hoeft niet gescheiden ontgraven en teruggeplaatst te worden.
  2. Een aanwezige isolatielaag hoeft niet te worden hersteld.
  3. De eventueel af te voeren sterk verontreinigde grond bedraagt niet meer dan 25 m³

De proceduretermijn bedraagt 5 weken als niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk wordt voor veel graafwerkzaamheden niet voldaan aan voorwaarden '1' en/of '2',waardoor een proceduretermijn van 5 weken van toepassing is. Bij graafwerkzaamheden die beperkt van omvang zijn en van korte duur, wordt een procedure van 5 weken altijd als onnodig omslachtig ervaren. Een procedure van 5 werkdagen wordt gehanteerd omdat het naar verwachting om situaties gaat waarbij geen behoefte bestaat op inspraak. Een procedure termijn van 5 werkdagen mag worden gehanteerd indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
  • De verontreiniging valt onder de reikwijdte van het Besluit Uniforme saneringen.
  • De melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering wordt vergezeld met een schriftelijke toestemming van de grondeigenaar/erfpachter.
  • De melding tijdelijk uitplaatsen BUS sanering wordt vergezeld met een schriftelijk verzoek om af te wijken van de 5 weken procedure.
  • De werkzaamheden worden onder milieukundige begeleiding uitgevoerd.
  • De melder van de werkzaamheden overlegt een bewijsmiddel waaruit blijkt dat sprake is van een immobiel geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De maximale hoeveelheid grondverzet bedraagt niet meer dan 50 m³.
  • De eventueel af te voeren sterk verontreinigde grond bedraagt niet meer dan 25 m³.
  • Vrijkomende grond van verschillende kwaliteit wordt niet met elkaar gemengd.
  • Bij terugplaatsing van grond wordt de oorspronkelijke gelaagdheid hersteld (standstill-principe).
  • Grond van elders voor het aanvullen van de sleuf of put moet voldoen aan de kwaliteitsklasse 'Natuur'.
  • De startmelding vindt gelijktijdig plaats met het indienen van de melding.
  • Het gaat om kleinschalige werkzaamheden; de saneringswerkzaamheden duren niet langer dan 5 werkdagen.

De kwaliteit van de te ontgraven grond wordt aangetoond door de initiatiefnemer. De gemeente staat de volgende bewijsmiddelen toe om de kwaliteit van de grond aan te tonen:
  • Onze bodemkwaliteitskaart in combinatie met historische gegevens waaruit blijkt dat geen sprake is van een verontreiniging door een lokale bron.
  • Een eerder uitgevoerd bodemonderzoek op basis waarvan het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de resultaten nog representatief zijn.
  • Een recent uitgevoerd bodemonderzoek (in-situ bodemonderzoek of in-situ partijkeuring).



De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 stelt geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeente beschouwt onderzoeksresultaten als een momentopname en daarom niet als 'onbeperkt houdbaar'. Bodemonderzoeken waar immobiele verontreinigingen zijn aangetoond, zijn geldig tot 5 jaar na uitvoering. Bodemonderzoeken ter plaatse van bodembedreigende activiteiten en/of waar mobiele (grondwater)verontreinigingen zijn vastgesteld, zijn geldig tot 2 jaar na uitvoering.

Oudere onderzoeksresultaten kunnen op basis van lokale specifieke omstandigheden mogelijk niet meer als representatief worden beschouwd. Het bevoegd gezag beslist altijd over de bruikbaarheid van oudere onderzoeksresultaten. De initiatiefnemer van het grondverzet maakt aan het bevoegd gezag aannemelijk dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
  • of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;
  • of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;
  • qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;
  • in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden.

Stelt het bevoegd gezag vast dat de onderzoeksresultaten hun actualiteitswaarde hebben verloren, dan kan, met instemming van het bevoegd gezag, nog worden overwogen om de verouderde onderzoeksgegevens met een indicatief/beperkt onderzoek te verifiëren of aan te vullen. Een volledig nieuw onderzoek volgens de NEN 5740 of NEN 5707 is dan niet nodig. Bij twijfel beslist het bevoegd gezag of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.

Er kunnen zich situaties voordoen dat ondanks het voorafgaand uitgevoerde onderzoek tijdens de werkzaamheden wordt gestuit op een onvoorzien potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor graafwerkzaamheden, in een geval van ernstige bodemverontreiniging, is het gezien de Wet bodembescherming noodzakelijk dat een saneringsplan/BUS-melding wordt opgesteld en ter beoordeling wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Na instemming is het noodzakelijk dat de werkzaamheden worden uitgevoerd door een aannemer die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 7000 en dat de werkzaamheden milieukundig worden begeleid door een bedrijf of persoon die is gecertificeerd én erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van de BRL SIKB 6000.

Gemeentelijke beleid

Het is niet altijd realistisch en doelmatig om het werk stil te leggen om de noodzakelijke procedures van de Wet bodembescherming te doorlopen en een aannemer te vervangen in verband met de vereiste erkenning. In dergelijke situaties is het noodzakelijk dat pragmatisch wordt gehandeld, waarbij de veiligheid voor mens en milieu centraal staan. De procedurele aspecten zijn in deze specifieke situatie van ondergeschikt belang.

Bij het aantreffen van een onvoorzien potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging onderscheit de gemeente twee verontreinigingscategorieën: immobiele verontreinigingen en mobiele/vluchtige verontreinigingen. Per verontreinigingscategorie is hieronder nadere informatie gegeven.”

  • Melden bij het bevoegd gezag.
  • Inschakelen milieukundige begeleider die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 6000.
  • De werkzaamheden opschorten in afwachting op bevindingen van de milieukundige begeleider (visuele inspectie, grondmonstername).
  • Vaststellen om wat voor stof het gaat (spoedanalyse grondmonster en eventueel grondwater).
  • Op basis van analyseresultaten de werkzaamheden opschalen naar de juiste veiligheidsklasse en veiligheidsvoorzieningen.
  • Overleggen met het bevoegd gezag over de te volgen werkwijze.
  • Opstellen beknopt evaluatieverslag.
  • Overleggen met het bevoegd gezag om de noodzaak te bepalen voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de oorzaak en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging.


  • Melden bij het bevoegd gezag.
  • Melden bij de toezichthouders van het bevoegd gezag.
  • Inschakelen milieukundige begeleider die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 6000.
  • De werkzaamheden opschorten in afwachting op bevindingen van de milieukundige begeleider (visuele inspectie, grondmonstername, PID-meting).
  • Vaststellen om wat voor stof het gaat (PID-meting, spoedanalyse grondmonster en eventueel grondwater).
  • Op basis van analyseresultaten de werkzaamheden opschalen naar de juiste veiligheidsklasse en veiligheidsmaatregelen en een plan van aanpak opstellen.
  • Indien noodzakelijk inschakelen aannemer die is erkend voor de van toepassing zijnde protocollen van het BRL SIKB 7000.
  • Overleggen met het bevoegd gezag over het opgestelde plan van aanpak en de uitvoering daarvan.
  • Ontgraven verontreinigde grond ter plaatse van de ontgravingslocatie en transporteren naar een erkend verwerker.
  • Opstellen beknopt evaluatieverslag.
  • Overleggen met het bevoegd gezag om de noodzaak te bepalen voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de oorzaak en omvang van de aangetroffen bodemverontreiniging.




Voor het werken in verontreinigde (water)bodem, baggerspecie of grondwater geldt de CROW-publicatie 400. Deze richtlijn heeft tot doel om met passende beheersmaatregelen de veiligheid van medewerkers te borgen, de leefomgeving te beschermen en de naleving van milieuregelgeving te bevorderen.

De richtlijn gaat in op risicogestuurd werken. Afhankelijk van de mogelijke risico's worden maatregelen getroffen waardoor de risico's worden voorkomen of beperkt. Voor niet-vluchtige stoffen zijn veiligheidsklassen geformuleerd op basis van de humane ernstige risicowaarden (Serious Risk Concentration Humane), de SRChumaan. Bij overschrijding van deze waarde is sprake van ernstige risico’s voor de veiligheid en gezondheid van volwassen personen. De SRCarbo is gebaseerd op de SRChumaan. De uiteindelijke veiligheidsklasse voor niet-vluchtige stoffen wordt bepaald op basis van de 75% van de SRCarbo.

Onder voorwaarden mag de bodemkwaliteitskaart gebruikt worden voor het bepalen van de veiligheidsklasse. Op een niet voor bodemverontreiniging verdachte locatie (zie par. 8.1 en bijlage 8 van de nota bodembeheer) mag (minimaal) de 80-percentielwaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone waarin de graaflocatie zich bevindt (zie bijlage 4 van de nota bodembeheer) worden gebruikt om de (voorlopige) veiligheidsklasse vast te stellen.

In tabel 4.2 is aangeven voor welke bodemkwaliteitszones de 80-percentielwaarde de 75% SRChumaan overschrijden en niet volstaan kan worden met de veiligheidsklasse 'basishygiëne'. In de betreffende bodemkwaliteitszones moet voorafgaand aan de graafwerkzaamheden onderzoek plaatsvinden volgens een passende strategie van de NEN 5740. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan de veiligheidsklasse worden bepaald.

Achtergronden

De gemeente streeft, overeenkomstig de afspraken uit het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 naar een zo volledig mogelijk beeld van onze aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging. Dit beeld vormt de basis voor op te stellen gebruiksadviezen en beleid om kans op blootstelling te minimaliseren. De parameter lood verdient extra aandacht omdat lood in de bodem al bij relatief lage gehalten en jonge leeftijd tot mogelijk nadelige gezondheidseffecten kan leiden. De gemeente heeft voor ons grondgebied de aandachtsgebieden voor de wijdverspreide bodemverontreiniging met lood in beeld gebracht.

Aandachtsgebieden

De aanwezigheid van lood in de bodem in combinatie met een gevoelig bodemgebruik leidt tot de aandachtsgebieden. De gemeente bedoelt met de aanwezigheid van lood in de bodem: een verhoogde kans op de aanwezigheid van lood in de bodem in gemeten gehaltes boven 370 mg/kg ds (hierna: de risicogrenswaarde). Hoewel lood ook in lagere gehaltes mogelijk kan worden opgenomen in bloed, zijn alleen boven dit gehalte nadelige gezondheidseffecten aangetoond.

De gemeente verstaat onder gevoelig bodemgebruik: gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat jonge kinderen er spelen en door hand-mond gedrag grond binnen kunnen krijgen en gebieden of locaties waar verondersteld mag worden dat mensen er dagelijks via consumptief gedrag lood binnen kunnen krijgen.

Aandachtsgebieden kunnen wijzigen als het gebruik van de bodem verandert.

De gemeente inspecteert de gebieden of locaties met een gevoelig bodemgebruik in de aandachtgebieden op onnodige blootstelling aan grond. De gemeente onderzoekt de gebieden of locaties waar mogelijk sprake is van een onnodige blootstelling aan grond. Particuliere grondeigenaren in aandachtsgebieden met een gevoelig bodemgebruik kunnen op verzoek hun grond laten onderzoeken door de gemeente.

De gemeente neemt niet direct sanerende maatregelen als blijkt dat in een gebied of op een locatie sprake is van een verhoogde kans op nadelige gezondheidseffecten. Vaak ontbreken ook de (juridische) mogelijkheden daartoe: een 'schuldige eigenaar' kan niet worden aangewezen en ook een initiatiefnemer kan niet worden aangesproken op een saneringsplicht. De gemeente stelt de volgende laagdrempelige voorzorgmaatregelen voor die snel realiseerbaar zijn en vaak afdoende effectief:
  • Bij jonge kinderen wordt er op toezien dat na het buitenspelen zij altijd direct hun handen wassen.
  • Bij jonge kinderen wordt ervoor gezorgd en er op toegezien dat zijn in daarvoor aangewezen of 'los staande' zandbakken spelen (denk ook aan een zandbak met ‘schoon’ zand in de tuin).
  • Bij tuinen wordt ervoor gezorgd dat deze niet worden gebruikt voor consumptief gebruik of worden voorzien van een laag 'schone' teelaarde van minimaal 0,5 meter dik of voldoende afdekking met gras, houtsnippers, grind of siersplit. Het telen van groente en vruchten in aparte bakken met 'schone' teelaarde. Een siertuin is veel minder bezwaarlijk.

Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied moet voorafgaand aan de toepassing zijn gekeurd. Afhankelijk van de keuringsresultaten mag de grond worden toegepast. De keuringsresultaten voldoen aan de toepassingseis zoals aangegeven op de toepassingskaarten van onze gemeente.

Ter plaatse van gesaneerde en te saneren locaties mag niet zonder meer grond worden ontgraven, tijdelijk worden opgeslagen of toegepast. Het toepassen van grond, bijvoorbeeld om een saneringsdoelstelling te behalen, valt onder het regime van de Wet bodembescherming. Op deze locaties mag alleen grond worden toegepast als het over een nuttige toepassing gaat en voldoet aan de toepassingseisen die in de Nota bodembeheer zijn gedefinieerd; geldend voor de bodemkwaliteitszone waarin de locatie ligt. Ook wordt nagegaan of de toepassing niet in strijd is met opgelegde gebruiksbeperkingen en/of nazorgverplichtingen.

De in de Nota bodembeheer van de betreffende gemeente vastgestelde Lokale Maximale Waarden zijn van toepassing bij het toepassen van grond, bijvoorbeeld ter aanvulling van de saneringsput (Circulaire bodemsanering artikel 4.1.2), en als terugsaneerwaarden bij saneringen in het kader van het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen (RUS, artikel 3.1.6).

Door de jaren heen worden nieuwe verontreinigingsbronnen en bijbehorende stoffen 'ontdekt'. Bijvoorbeeld medicijnresiduen die na menselijke inname via lozingen in de grond en het grondwater terecht komen, of die door gebruik of verspreiding door de lucht in de grond terecht komen, et cetera.

De gemeente hanteert voor de niet-genormeerde stoffen het stand-still principe. Bij het voornemen om grond toe te passen die verontreinigd is met niet genormeerde stoffen, wordt eerst de kwaliteit van de ontvangende bodem op die niet-genormeerde stoffen onderzocht. Is de kwaliteit van de toe te passen grond vergelijkbaar of beter dan de ontvangende bodem, dan mag de grond worden toegepast. De gemeente voorkomt hiermee dat de kwaliteit van de ontvangende bodem verslechterd. Toe te passen grond die verdacht is voor verontreiniging met nieuwe stoffen, wordt voorafgaand aan de toepassing ook onderzocht.


Legenda
Relevante websites
  • Bodeminformatie gemeente Rotterdam

  • Bodeminformatie gemeente Schiedam

  • Bodeminformatie werkgebied DCMR

  • Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie

  • Handhaving Uitvoeringsmethode Besluit bodemkwaliteit (HUM Bbk)

  • Historische topografische kaarten en luchtfoto’s

  • Landelijk bodemloket

  • Ontplofbare oorlogsresten

  • Themakaarten provincie Zuid-Holland

  • Veelgestelde vragen bodem

  • Vooronderzoek in het Rijnmondgebied



Te downloaden bestanden
Gemeente Goeree-Overflakkee
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Goeree-Overflakkee
  • Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Goeree-Overflakkee
  • Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeente Goeree-Overflakkee
  • Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Goeree-Overflakkee
_________________________________________________________

Gemeente Lansingerland
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Lansingerland
  • Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Lansingerland
  • Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeente Lansingerland
  • Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Lansingerland
_________________________________________________________

Gemeenten Maassluis en Vlaardingen
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeenten Maassluis en Vlaardingen
  • Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeenten Maassluis en Vlaardingen
  • Vragenformulier historische informatie voor het grondverzet gemeenten Maassluis en Vlaardingen
  • Shapefiles Nota bodembeheer gemeenten Maassluis en Vlaardingen
_________________________________________________________

Gemeente Nissewaard
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Nissewaard
  • Overzichten met statistische parameters bodemkwaliteitszones gemeente Nissewaard
  • Vragenformulier historische informatie voor de gemeente Nissewaard
  • Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Nissewaard
  • Tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie in de gemeente Nissewaard
_________________________________________________________

Gemeente Rotterdam
De gemeente Rotterdam heeft haar bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer geactualiseerd. De weergave van het Rotterdamse grondstromenbeleid en het interactieve deel van de website is hier nog niet op aangepast. Er moet tijdelijk gebruik gemaakt worden van de ontgravings- en toepassingskaarten uit de nota bodembeheer 2023.
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart PFAS gemeente Rotterdam 2023
  • Bodemkwaliteitskaart gemeente Rotterdam 2022
  • Ontgravingskaarten Rotterdam 2023
  • Toepassingskaart Rotterdam 2023
  • Bodemkwaliteitskaart PFAS Rotterdam 2023
  • Shapefiles Bodemkwaliteitskaart, Asbest en Pfas gemeente Rotterdam 2023
  • Asbestverwachtingenkaart
  • Vragenformulier historische informatie voor de gemeente Rotterdam
_________________________________________________________

Gemeente Schiedam
  • Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart gemeente Schiedam
  • Shapefiles Nota bodembeheer gemeente Schiedam
  • Bodemkwaliteiskaart PFAS gemeente Schiedam


Disclaimer
Op deze website stellen de gemeenten Goeree-Overflakkee, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen informatie ter beschikking.

Iedere gebruiker stemt in met het onderstaande:
  • De gemeenten besteden de grootste mogelijke aandacht en zorg aan de gegevens en informatie die zijn geplaatst op de website. Toch is het mogelijk, dat er in zowel de website, als de aan deze website gelieerde sites, onjuistheden en onvolkomenheden voorkomen.
  • De gemeenten aanvaarden in geen enkel geval aansprakelijkheid voor schade als gevolg van deze onjuistheden of onvolkomenheden, noch voor problemen die worden veroorzaakt door het gebruiken of verspreiden van deze gegevens en informatie.
  • De gemeenten aanvaarden evenmin aansprakelijkheid voor geleden verlies, gederfde winst of gederfde levensvreugde welke voorkomt uit het gebruik of verspreiden van de informatie, dan wel voortkomt uit technische gebreken.
  • Het downloaden van gegevens en informatie geschiedt geheel voor risico van de gebruiker.
  • De gemeenten spannen zich tot het uiterste in om de rechten op teksten, foto's, illustraties, kaarten, overige grafisch materiaal, (handels-)namen, merken, logo's en databanken te respecteren.
  • De auteursrechten, merkenrechten en/of enige andere intellectuele eigendomsrechten van het voor bescherming in aanmerking komende materiaal of recht berusten bij het bedrijf dat van dit materiaal of recht gebruik maakt.
  • De gemeenten aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van onrechtmatig gebruik van dit materiaal of recht en verwijst degene, die meent een sterker recht te hebben, naar de persoon of de onderneming die van dat materiaal of recht gebruik maakt.
  • Verwijzingen of hyperlinks naar andere websites zijn slechts opgenomen ter informatie van de bezoekers. De gemeenten geven geen garantie met betrekking tot de inhoud en betrouwbaarheid van deze sites, nog aanvaardt zij aansprakelijkheid voor schade welke direct dan wel indirect voortkomt uit het gebruik van de informatie op deze sites op welke wijze dan ook.


De verantwoordelijkheid voor naleving van de regels bij het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond ligt in eerste instantie bij de initiatiefnemer. Maar ook een ieder die op een bepaald moment in enig opzicht macht uitoefent over (een deel van) de toepassing kan worden aangesproken; bijvoorbeeld een eigenaar, erfpachter, huurder of bruiklener. De initiatiefnemer voor de grondtoepassing, of een hiertoe gemachtigd persoon (ontdoener van de grond of tussenpersoon zoals een aannemer of adviesbureau), is dan ook verplicht om het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond te melden. Er zijn een aantal situaties, beschreven in de nota, waarbij het toepassen van grond niet gemeld hoeft te worden. De verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het ontgraven, het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond en daarna een ieder die macht uitoefent op de toepassingslocatie ligt verankerd in de wettelijke zorgplicht:
  • Algemene zorgplicht in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 1.1.a): achterwege laten van handelingen, die na delige gevolgen voor het milieu veroorzaken.
  • Zorgplicht uit de Wet bodembescherming (artikel 13): een ieder die handelingen verricht, die kunnen leiden tot bodemverontreiniging, is verplicht preventieve en zo nodig herstellende maatregelen te treffen.
  • Zorgplicht voor handelingen inzake afvalstoffen. Met afvalstoffen wordt gedoeld op bijlage 1 van EU-richtlijn afvalstoffen van 1975. In de Wet milieubeheer wordt hierop ingegaan in de artikelen 10.1 en 10.2. Bij bodemsanering gaat het dan om verontreinigd puin, sintels, teerresten et cetera.
  • Zorgplicht uit het Besluit (artikel 7): een ieder die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast die kunnen leiden tot bodemverontreiniging, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover van hem kan worden gevergd.

De op deze website gepresenteerde kaarten en teksten zijn met grote zorgvuldigheid opgesteld.

De kaart waar grondtoepassingen zijn gemeld (BBK-meldingen kaart) is een momentopname. Er kunnen nieuwe meldingen van grondtoepassingen beschikbaar zijn gekomen.

De veiligheidsklassenkaart is indicatief. De definitieve veiligheidsklasse moet worden bepaald door de veiligheidskundige van de uitvoerend aannemer die de graafwerkzaamheden uitvoert.

De ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaarten bieden geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.

De eindverantwoordelijkheid voor de toepassing van grond blijft bij de initiatiefnemer en daarna een ieder die macht uitoefent op de toepassingslocatie. Als twijfel bestaat over de kwaliteit van de grond, wordt geadviseerd een onderzoek te laten uitvoeren. U helpt de gemeenten door eventuele geconstateerde fouten of gebreken te melden bij de .

WSP